O-uur les 5 - Geld en decimale getallen

O-uur getallen les 5 - Geld en decimale getallen
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

O-uur getallen les 5 - Geld en decimale getallen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Reken met geld
- Rekenen met decimale getallen
- Groter dan, kleiner dan of gelijk aan

Slide 2 - Tekstslide

Munten en biljetten
In Nederland betaal je met de euro. Een bedrag in euro's herken je aan het woord euro of het euroteken: € dit zet je voor het bedrag.

 1 euro is 100 cent waard. 

Er zijn munten en biljetten. (contant)

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel cent is de munt waard?
cent
cent
cent
cent
1
2
5
10
20
50
100

Slide 4 - Sleepvraag

Waar ligt meer geld?
A
.
B
.

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel geld heb je nu?
+
+
+
A
9 euro
B
10 euro
C
11 euro
D
10 cent

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel geld heb je nu?
+
+
+
A
12 euro
B
15 euro
C
1 euro
D
10 euro

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel geld heb je nu?

+
A
15 cent
B
15 euro
C
1,50 euro
D
1,50 cent

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel geld heb je nu?
+
+
+
A
10 euro
B
100 euro
C
1 euro
D
10 cent

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel geld is het in totaal?
A
40 euro
B
43 euro
C
7 euro
D
37 euro

Slide 10 - Quizvraag

Hij naar het plaatje:
Hoeveel geld heb je bij je?
A
29 euro
B
34 euro
C
24 euro
D
43 euro

Slide 11 - Quizvraag

Bedrag
Een bedrag wordt vaak geschreven met een komma (,). Voor de komma staan de euro. Achter de komma staan de centen. 



Het pak stiften kost 2 euro en 50 cent.
Dit schrijf je als €2,50

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel kost het (ongeveer)?

Slide 13 - Sleepvraag

Geld optellen
Je kunt euro's en centen bij elkaar 
optellen.


Slide 14 - Tekstslide

Ik moet € 127,35 betalen.
Sleep het juiste geld naar het oranje vak. 

Slide 15 - Sleepvraag

Geld wisselen
Je kunt munten en biljetten wisselen voor andere munten of biljetten die evenveel waard zijn. 

                      is evenveel waard als 

Een munt van 1 euro kun je wisselen voor twee munten van 50 cent.

Slide 16 - Tekstslide

Betalen
Als je iets gaat kopen, kun je schatten of je genoeg geld bij je hebt. Je gebruikt daarbij de woorden bijna of ongeveer.

Slide 17 - Tekstslide

Je koopt een zakje m&m's van 99 cent, een blikje drinken van 79 cent en een broodje van 1,29 euro. Schat hoeveel je ongeveer moet betalen.

Schrijf je berekening op!

Slide 18 - Open vraag


Schat hoeveel hij moet betalen. Rond af op hele euro's. 

Schrijf je berekening op!

Slide 19 - Open vraag

Je koopt een Jas van 158 euro. Je krijgt €59 korting.
Hoeveel moet je betalen? SCHAT het antwoord.

Schrijf je berekening op!

Slide 20 - Open vraag

Betalen
Als je gepast betaald, geef je precies het bedrag dat je moet betalen.

Daan koopt een fietsbel. Hij wil gepast betalen.

Slide 21 - Tekstslide

Sleep het geld wat je nodig bent in het groene vak. Betaal gepast!
€22,-

Slide 22 - Sleepvraag

Sleep het geld wat je nodig bent in het groene vak. Betaal gepast!
€151,60

Slide 23 - Sleepvraag

Wisselgeld
Als je niet gepast betaalt, krijg je geldterug. Dit noem je wisselgeld. Om uit te rekenen hoeveel wisselgeld je krijg, kun je aanvullen.

Slide 24 - Tekstslide

Ik zit samen met een vriendin op het terras. het kost €11,90. We betalen met een briefje van €20. Hoeveel krijg ik terug?
€8,10

Slide 25 - Sleepvraag

Ik koop 10 ijsjes en moet 33 euro betalen. Ik heb alleen een briefje van 50 euro. Hoeveel krijg ik terug?
€17,-

Slide 26 - Sleepvraag

Ik moet € 127,35 betalen. Ik betaald 150 euro. Hoeveel krijg ik terug?
Sleep het juiste geld naar het oranje vak. 

Slide 27 - Sleepvraag

Vanaf hier mag jij je rekenmachine gebruiken

Slide 28 - Tekstslide

Geld op de rekenmachine
Je kunt bedragen bij elkaar optellen met een rekenmachine. Op de meeste rekenmachines toets je de komma in als punt. 

Slide 29 - Tekstslide

Farid heeft 187 euro in zijn spaarpot zitten. Hij krijgt van zijn moeder 25 euro. Farid stopt het geld in zijn spaarpot.

Hoeveel geld heeft Farid nu?


REKEN UIT MET DE REKENMACHINE!
A
152 euro
B
212 euro
C
215 euro
D
202 euro

Slide 30 - Quizvraag

Jan heeft € 774 in zijn spaarpot. Hij koopt een elektrische step voor € 213. Hoeveel geld heeft hij nog in zijn spaarpot?

REKEN UIT MET DE REKENMACHINE!
A
987
B
977
C
561
D
661

Slide 31 - Quizvraag

Rashid heeft een hoop geld in zijn spaarpot zitten. Hij heeft maar liefst 56 munten van 50 eurocent,

Hoeveel geld heeft Rashid in totaal gespaard?

REKEN UIT MET DE REKENMACHINE!
A
€ 26,-
B
€ 48,-
C
€ 52,-
D
€ 28,-

Slide 32 - Quizvraag

Je moet € 65,30 betalen.
Je geeft € 80,-
Hoeveel geld krijg je terug?

REKEN UIT MET DE REKENMACHINE!
A
€ 15,70
B
€ 14,30
C
€ 14,70
D
€ 25,70-

Slide 33 - Quizvraag

decimale getallen
decimale getallen zijn getallen met een komma. Je komt decimale getallen overal tegen. Decimale getallen kunnen verschillende betekenissen hebben. 

Slide 34 - Tekstslide

Decimale getallen inhoudsmaten
Een decimaalgetal ligt tussen twee hele getallen.

Er zit 1,5 liter water in de waterkoker. 

Slide 35 - Tekstslide

2,65 ligt tussen de HELE getallen
A
2 en 3
B
2,60 en 2,70
C
2,64 en 2,66
D
0 en 10

Slide 36 - Quizvraag

8,45 ligt tussen de HELE getallen
A
0 en 10
B
8,40 en 8,50
C
8,44 en 8,46
D
8 en 9

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Video

Decimale getallen op een getallenlijn
Sleep de getallen naar het juiste vak op de getallen lijn.
0,55
0,19
0,34
0,24
0,46

Slide 39 - Sleepvraag

Aftrekken van decimale getallen
4,31 - 2,101 =
A
2,199
B
2,20
C
3,141
D
2,209

Slide 40 - Quizvraag

Aftrekken van decimale getallen
3,358 - 1,036 =
A
2,223
B
2,322
C
3,232
D
2,232

Slide 41 - Quizvraag

Hoeveel decimalen getallen heeft 38,97?
A
4
B
2
C
1
D
3

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Video

Wat moet er op de plaats van het vraagteken staan?

2,6 ? 2,63
A
Kleiner dan (<)
B
Groter dan (>)
C
Gelijk aan (=)

Slide 44 - Quizvraag

Wat moet er op de plaats van het vraagteken staan?

36,10 ? 36,01




A
Kleiner dan (<)
B
Groter dan (>)
C
Gelijk aan (=)

Slide 45 - Quizvraag

Wat moet er op de plaats van het vraagteken staan?

4,08 ? 4,07
A
Kleiner dan (<)
B
Groter dan (>)
C
Gelijk aan (=)

Slide 46 - Quizvraag

Welke decimaal getal is groter?
0,55 of 0,555
A
0,55
B
0,555

Slide 47 - Quizvraag

Boodschappen opdracht
Maak een boodschappenlijstje op je kladpapier 
Wat moet je doen:
Schrijf het boodschappenlijstje voor 20 euro bij de AH.
Maak een lijstje voor dezelfde producten bij een andere supermarkt.

Hoeveel geld krijg je terug als je contant met 20 euro betaald bij beide supermarkten. 

Lever de opdracht in bij de docent. 

Slide 48 - Tekstslide

Terugblik
Geef een voorbeeld van een situatie waarin je zou moeten rekenen met geld en/of decimale getallen. Leg stapsgewijs uit hoe je dit zou doen aan een klasgenoot die naast je zit.

Slide 49 - Tekstslide