28 SEPTEMBER BUDGET/GELDREKENEN

Startklaar 
       
       Pak je laptop
       Stop je telefoon in je tas of in je jas
       Pak je planner en etui
       Pak je schrift
timer
2:30
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Startklaar 
       
       Pak je laptop
       Stop je telefoon in je tas of in je jas
       Pak je planner en etui
       Pak je schrift
timer
2:30

Slide 1 - Tekstslide

Inleiding
Wat weet jij over budgetteren?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les weet ik wat budgetteren is.
Kan ik een passend budget maken met behulp van een gegeven bedrag.

Slide 3 - Tekstslide

Budgetteren, wat is dat?
Budgetteren is vooraf bedenken wat je aan geld binnen krijgt (inkomsten) en waar je het geld aan moet uitgeven (uitgaven). Je vaste lasten dien je altijd eerst te betalen, dan kun je kijken hoeveel je nog zou willen sparen en dat wat er over blijft kun je gebruiken om iets leuks mee te doen.

Slide 4 - Tekstslide

casus

Maak een passend budget voor de volgende casus:

Kim is bijna jarig, ze wordt dan 16 jaar oud en wil graag een sweet 16 feest houden. Ze krijgt van haar ouders € 100 om het feest mee te organiseren. Maak een overzicht van haar uitgaven. Er komen 20 personen op haar feest.

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel geld kan Kim per persoon uitgeven?

Slide 6 - Open vraag

Wat bedoelen we met cash of contant geld?

Slide 7 - Open vraag

Noem de 8 euromunten

Slide 8 - Woordweb

Muntgeld

€ 1, € 2, € 0,50, € 0,20, € 0,10, € 0,05, € 0,02 en € 0,01.


De laatste twee worden in Nederland (bijna) niet meer gebruikt.

Slide 9 - Tekstslide

Noem de 7 Eurobiljetten
(Briefgeld)

Slide 10 - Woordweb

De bankbiljetten
€ 5, € 10, € 20, € 50, € 100, € 200 en € 500

Slide 11 - Tekstslide

Je moet betalen: € 9,90

De kassamedewerker geeft € 11,10 terug.

Wat heb je gegeven?

Slide 12 - Open vraag

Je moet betalen: € 13,85

De kassamedewerker geeft € 1,20 terug.

Wat heb je gegeven?

Slide 13 - Open vraag

Je moet betalen: € 40,05

De kassamedewerker geeft € 10,- terug.

Wat heb je gegeven?

Slide 14 - Open vraag

Je moet betalen: € 85,75

De kassamedewerker geeft € 4,25 terug.

Wat heb je gegeven?

Slide 15 - Open vraag

Je moet betalen: € 2,50

De kassamedewerker geeft € 18,- terug.

Wat heb je gegeven?

Slide 16 - Open vraag

Je moet betalen: € 8,95

De kassamedewerker geeft € 1,10 terug.

Wat heb je gegeven?

Slide 17 - Open vraag

Je moet betalen: € 18,30


Je wilt terugkrijgen:


Wat geef je?
A
18,10
B
18,50
C
18,32
D
20,30

Slide 18 - Quizvraag

Je moet betalen: € 31,75


Je wilt terugkrijgen:


Wat geef je?
A
51,75
B
19,25
C
11,75
D
51,25

Slide 19 - Quizvraag

Je moet betalen: € 2,65


Je wilt terugkrijgen: 1 en 2 euro
A
5,45
B
0,45
C
5,65
D
3,65

Slide 20 - Quizvraag

artikel 1 € 137
artikel 2 € 311
artikel 3 € 342
artikel 4 € 506
Hoeveel kosten artikel 2 en 4 samen?

Slide 21 - Open vraag

artikel 1 € 682
artikel 2 € 697
artikel 3 € 752
artikel 4 € 760
Hoeveel kosten artikel 1 en 2 samen?

Slide 22 - Open vraag

artikel 1 € 130
artikel 2 € 151
artikel 3 € 628
artikel 4 € 909
Hoeveel kost alles samen?

Slide 23 - Open vraag

artikel 1 € 146
artikel 2 € 397
artikel 3 € 683
artikel 4 € 808
Hoeveel kost alles samen?

Slide 24 - Open vraag

Wat bedoelen ze met deze reclame?
"Geld lenen kost geld"

Slide 25 - Open vraag

Noem voordelen van pinnen

Slide 26 - Woordweb

betalen met pin
Tekst

Slide 27 - Tekstslide

Wat heb je geleerd tijdens deze les?

Slide 28 - Woordweb

Wat vond je van de les budgetteren?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll