Een begroting : een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode.
Slide 13 - Tekstslide
Reserveren
Reserveren per maand geld opzij zetten zodat je later een grote uitgaven kan betalen. zie pagina 23 in het groene vak
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag
Lees de theorie op blz 22 en 23 goed door
Maak uit je boek van paragraaf 1.4 de vragen 51, 52, 54 en 55 Klaar? Maak de Lesson up vragen van deze paragraaf op je laptop
Slide 15 - Tekstslide
Oefenen
pak je boek erbij, paragraaf 1.4 en zoek de opdrachten die je niet weet op in je boek
Slide 16 - Tekstslide
Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven
Slide 17 - Quizvraag
Waarom kun je lastig op korte termijn bezuinigen op vaste lasten?
A
Dit zijn uitgaven waar je vaak nooit onderuit kunt.
B
Dit zijn uitgaven waar je vaak met een contract aan vast zit.
C
Dit zijn uitgaven die je altijd verplicht moet doen.
D
Dit zijn uitgaven waar je wel makkelijk op kunt bezuinigen.
Slide 18 - Quizvraag
Het kopen van de wekelijkse boodschappen is een voorbeeld van een ...
A
vaste last
B
dagelijkse uitgave
C
incidentele uitgave
Slide 19 - Quizvraag
In welk rijtje staan alleen vaste lasten?
A
abonnementen – boodschappen – huur
B
contributie voetbal – gas en elektra – huur
C
hypotheek – cadeautjes – nieuwe wasmachine
D
hypotheek - huur - benzine
Slide 20 - Quizvraag
Wat zijn vaste lasten voor een auto?
A
reparatie
B
benzine
C
autowasserette
D
wegenbelasting
Slide 21 - Quizvraag
Loon is een voorbeeld van...
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
overdrachtsinkomen
D
rente
Slide 22 - Quizvraag
Wat is géén inkomensvorm?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
inkomen door verhuur
Slide 23 - Quizvraag
John verhuurt zijn studentenkamer. Er is hier sprake van ...
A
inkomsten uit arbeid
B
inkomsten uit bezit
C
overdrachtsinkomen
Slide 24 - Quizvraag
Rente is een voorbeeld van...
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
overdrachtsinkomen
Slide 25 - Quizvraag
Geef de juiste drie soorten inkomens:
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Incidenteel inkomen
D
Overdrachtsinkomen
Slide 26 - Quizvraag
Hoeveel weken heeft een jaar
A
50
B
51
C
52
D
53
Slide 27 - Quizvraag
hoeveel maanden heeft een jaar
A
12
B
52
C
13
D
4
Slide 28 - Quizvraag
Hoeveel weken heeft een maand
A
4
B
5
C
kan je niet aangeven
D
4,5
Slide 29 - Quizvraag
Welke formule gebruiken we bij het omrekenen van week naar maand?
A
bedrag x 12 : 52
B
bedrag x 52 : 12
C
bedrag : 12 x 52
D
bedrag : 52 x 12
Slide 30 - Quizvraag
Als je van week naar maand gaat rekenen, wat doe je dan als eerste?
A
Je doet het bedrag x4, want er zitten 4 weken in een maand
B
Je deelt door 7 en dan maal 31 want er zitten 31 dagen in een maand
C
Je doet het bedrag maal 52 weken en deelt dit door 12 maanden
D
Je deelt door 7 dagen en dan maal 365 dagen en deelt dit weer door 12
Slide 31 - Quizvraag
Wat heb je liever: €10 per week of €40 per maand?
A
€10 per week
B
€40 per maand
Slide 32 - Quizvraag
€ 5,- zakgeld per week is per maand
A
€ 20,-
B
€ 22,50
C
€ 21,67
D
€ 25,-
Slide 33 - Quizvraag
Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand? Tip: er zitten geen 4 weken in een maand...
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€1,42
Slide 34 - Quizvraag
€ 10 per week omrekenen naar een maand bedrag doe je zo: