T1C leçon 13: de regelmatige werkwoorden op -er

Bonjour
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Bonjour

Slide 1 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden op -er

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Regelmatige ww op -er
Heel veel werkwoorden in het Frans eindigen op -ER
Bijvoorbeeld:
  • danser
  • travailler
  • donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden. 

Slide 4 - Tekstslide

De stam
De stam maak je door -ER van het hele werkwoord  af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...

Bijvoorbeeld:
parler --> parl-
danser --> dans-

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de stam van het werkwoord 'habiter'?

Slide 6 - Open vraag

Wat is de stam van het werkwoord 'adorer'?

Slide 7 - Open vraag

De uitgangen

Slide 8 - Tekstslide

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 9 - Tekstslide

Is "Je aime" juist of fout?
A
juist
B
fout

Slide 10 - Quizvraag

Tu te souviens? 

Slide 11 - Tekstslide

Qu'est-ce que c'est "on" ?
"On" betekent letterlijk "men". In spreektaal wordt het gebruikt zoals in het Nederlands "we" gebruiken.
"on" wordt vervoegd als "il" en "elle", met een -e op het eind.
EXEMPLES:
=> On joue au foot = we voetballen.
=> Aux Pays-Bas, on mange des bitterballen. = In Nederland, eten we bitterballen.

Slide 12 - Tekstslide

Vous
  vous = jullie
    vous = u

Slide 13 - Tekstslide

Elles
Elles gebruik je allen als je zeker weet dat je over allen maar meisjes en/of vrouwen praat (vrouwelijk meervoud). Voor mannelijk meervoud of gemengd meervoud gebruik je ils.

Slide 14 - Tekstslide

Als er 10 meisjes en 1 jongen zijn, gebruik je "ils" of "elles"?

Slide 15 - Tekstslide

Supplément 
page 22

Faire(=maken):
    • Ensemble (=samen): exercice D
    • Seul et en silence (=alleen en in stilte) : exercice E
    • Si tu es rapide, traduis les phrases de l'exercice E

    Slide 16 - Tekstslide

    Exercice D page 22
    • Stap 1: aim-
    • Stap 2:
    • j’aim
    • tu aim
    • il aim
    • elle aim
    • on aim
    • nous aim
    • vous aim
    • vous aim
    • ils aim
    • elles aim

    Slide 17 - Tekstslide

    Exercice E page 22
    1. ador - Damien is dol op muziek.
    2. jou  - Ik voetbal. / Ik speel voetbal.
    3. aim - Houdt u van rugby, meneer La Note?
    4. aim - Clarisse houdt van de muziek van A.R.
    5. regard - Wij kijken naar een film op TV.
    6. habit  - Wonen jullie / woont u in Serris?
    7. habit  - Ja, wij wonen in Serris.
    8. jou  - Saïd en Damien spelen rugby.
    9. cherch  - Mevrouw Lecours zoekt haar mobieltje.
    10. rang  - Julie ruimt haar kamer op.


    Slide 18 - Tekstslide

    Les nombres de 20 à 70

    Slide 19 - Tekstslide

    Slide 20 - Video

    Slide 21 - Video

    Tientallen
    10 = dix
    20 = vingt
    30 = trente
    40 = quarante
    50 = cinquante
    60 = soixante
    70 = soixante-dix

    Uitzonderingen
    • Vanaf 20 = tiental+1 => ET: vingt-et-un, trente-et-un, quarante-et-un, cinquante-et-un, soixante-et-un etc.
    • 70 = 60+10 = soixante-dix

    Slide 22 - Tekstslide

      
      0   zéro
      1   un
      2   deux
      3   trois
      4    quatre
      5   cinq
      6   six
      7   sept
      8   huit
      9   neuf
    10   dix

    11   onze
    12  douze
    13   treize
    14   quatorze
    15  quinze
    16  seize
    17  dix-sept
    18  dix-huit
    19  dix-neuf
    20  vingt


    21  vingt et un
    22  vingt-deux
    23  vingt-trois
    24  vingt-quatre
    25  vingt-cinq
    26  vingt-six
    27  vingt-sept
    28  vingt-huit
    29   vingt-neuf
    30  trente

    31  trente et un
    32  trente-deux
    33  trente-trois
    34  trente-quatre
    35  trente-cinq
    36  trente-six
    37  trente-sept
    38  trente-huit
    39  trente-neuf
    40  quarante


    41  quarante et un
    42  quarante-deux
    43  quarante-trois
    44  quarante-quatre
    45  quarante-cinq
    46  quarante-six
    47  quarante-sept
    48  quarante-huit
    49  quarante-neuf
    50  cinquante

    51  cinquante et un
    52  cinquante-deux
    53  cinquante-trois
    54  cinquante-quatre
    55  cinquante-cinq
    56  cinquante-six
    57  cinquante-sept
    58  cinquante-huit
    59  cinquante-neuf
    60  soixante


    61  soixante et un
    62  soixante-deux
    63  soixante-trois
    64  soixante-quatre
    65  soixante-cinq
    66  soixante-six
    67  soixante-sept
    68  soixante-huit
    69  soixante-neuf
    70  soixante-dix

    Slide 23 - Tekstslide

    Le jeu du mouton 
    Le mouton est entre le carré et la colonne.
    Le carré est à gauche et la colonne est à droite.
    à droite 
    = aan de rechterkant
    à gauche 
    = aan de linkerkant

    Slide 24 - Tekstslide

    Supplément page 20, exercice C (7-10)
    Schrijf tenminste 4 zinnen over je eigen kamer (zinnen 7 t/m 10). Gebruik een voorzetsel in elke zin.
    Bijvoorbeeld: Mon ordinateur est sur mon bureau.

    Slide 25 - Tekstslide

    Supplément, page 25
    Parlez français 6

    Slide 26 - Tekstslide

    Dialogues 2 + 3 pages 28 + 29

    Slide 27 - Tekstslide

    Devoirs

    Apprendre (=leren):
    - Supplément, p.21-22: de regelmatige werkwoorden op -er
    - Quizlet : 2-7 N-F

    Slide 28 - Tekstslide