In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Bonjour
Slide 1 - Tekstslide
Regelmatige werkwoorden op -er
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Regelmatige ww op -er
Heel veel werkwoorden in het Frans eindigen op -ER.
Bijvoorbeeld:
danser
travailler
donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden.
Slide 4 - Tekstslide
De stam
De stam maak je door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...
Bijvoorbeeld:
parler --> parl-
danser --> dans-
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de stam van het werkwoord 'habiter'?
Slide 6 - Open vraag
Wat is de stam van het werkwoord 'adorer'?
Slide 7 - Open vraag
De uitgangen
Slide 8 - Tekstslide
Het regelmatige werkwoord op -er
Slide 9 - Tekstslide
Is "Je aime" juist of fout?
A
juist
B
fout
Slide 10 - Quizvraag
Tu te souviens?
Slide 11 - Tekstslide
Qu'est-ce que c'est "on" ?
"On" betekent letterlijk "men". In spreektaal wordt het gebruikt zoals in het Nederlands "we" gebruiken.
"on" wordt vervoegd als "il" en "elle", met een -e op het eind.
EXEMPLES:
=> On joue au foot = we voetballen.
=> Aux Pays-Bas, on mange des bitterballen. = In Nederland, eten we bitterballen.
Slide 12 - Tekstslide
Vous
vous = jullie
vous = u
Slide 13 - Tekstslide
Elles
Elles gebruik je allen als je zeker weet dat je over allen maar meisjes en/of vrouwen praat (vrouwelijk meervoud). Voor mannelijk meervoud of gemengd meervoud gebruik jeils.
Slide 14 - Tekstslide
Als er 10 meisjes en 1 jongen zijn, gebruik je "ils" of "elles"?
Slide 15 - Tekstslide
Supplément
page 22
Faire(=maken):
Ensemble (=samen): exercice D
Seul et en silence (=alleen en in stilte) : exercice E
Si tu es rapide, traduis les phrases de l'exercice E
Slide 16 - Tekstslide
Exercice D page 22
Stap 1: aim-
Stap 2:
j’aim
tu aim
il aim
elle aim
on aim
nous aim
vous aim
vous aim
ils aim
elles aim
Slide 17 - Tekstslide
Exercice E page 22
ador - Damien is dol op muziek.
jou - Ik voetbal. / Ik speel voetbal.
aim - Houdt u van rugby, meneer La Note?
aim - Clarisse houdt van de muziek van A.R.
regard - Wij kijken naar een film op TV.
habit - Wonen jullie / woont u in Serris?
habit - Ja, wij wonen in Serris.
jou - Saïd en Damien spelen rugby.
cherch - Mevrouw Lecours zoekt haar mobieltje.
rang - Julie ruimt haar kamer op.
Slide 18 - Tekstslide
Les nombres de 20 à 70
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Slide 21 - Video
Tientallen
10 = dix
20 = vingt
30 = trente
40 = quarante
50 = cinquante
60 = soixante
70 = soixante-dix
Uitzonderingen
Vanaf 20 = tiental+1 => ET:vingt-et-un, trente-et-un, quarante-et-un, cinquante-et-un, soixante-et-un etc.
70 = 60+10 = soixante-dix
Slide 22 - Tekstslide
0 zéro
1 un
2 deux
3 trois
4 quatre
5 cinq
6 six
7 sept
8 huit
9 neuf
10 dix
11 onze
12 douze
13 treize
14 quatorze
15 quinze
16 seize
17 dix-sept
18 dix-huit
19 dix-neuf
20 vingt
21 vingt et un
22 vingt-deux
23 vingt-trois
24 vingt-quatre
25 vingt-cinq
26 vingt-six
27 vingt-sept
28 vingt-huit
29 vingt-neuf
30 trente
31 trente et un
32 trente-deux
33 trente-trois
34 trente-quatre
35 trente-cinq
36 trente-six
37 trente-sept
38 trente-huit
39 trente-neuf
40 quarante
41 quarante et un
42 quarante-deux
43 quarante-trois
44 quarante-quatre
45 quarante-cinq
46 quarante-six
47 quarante-sept
48 quarante-huit
49 quarante-neuf
50 cinquante
51 cinquante et un
52 cinquante-deux
53 cinquante-trois
54 cinquante-quatre
55 cinquante-cinq
56 cinquante-six
57 cinquante-sept
58 cinquante-huit
59 cinquante-neuf
60 soixante
61 soixante et un
62 soixante-deux
63 soixante-trois
64 soixante-quatre
65 soixante-cinq
66 soixante-six
67 soixante-sept
68 soixante-huit
69 soixante-neuf
70 soixante-dix
Slide 23 - Tekstslide
Le jeu du mouton
Le moutonestentrele carré et la colonne.
Le carréestà gaucheet la colonne està droite.
à droite
= aan de rechterkant
à gauche
= aan de linkerkant
Slide 24 - Tekstslide
Supplément page 20, exercice C (7-10)
Schrijf tenminste 4 zinnen over je eigen kamer (zinnen 7 t/m 10). Gebruik een voorzetsel in elke zin.
Bijvoorbeeld: Mon ordinateur est sur mon bureau.
Slide 25 - Tekstslide
Supplément, page 25
Parlez français 6
Slide 26 - Tekstslide
Dialogues 2 + 3 pages 28 + 29
Slide 27 - Tekstslide
Devoirs
Apprendre (=leren):
- Supplément, p.21-22: de regelmatige werkwoorden op -er