Lesson Five Theme 6

1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Testweek

lessons           

Slide 3 - Tekstslide

  • Taking the register (roll call)
  • What do you need?
  • Learning goals
  • Homework check
  • New vocab
  • Grammar recap
  • Let's get busy (exercises)
  • Homework

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

iPad      workbook      binder          pen         airpods
                       B                              and pencil

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide


How are you today?
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

  • New vocab
  • Grammar recap

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Vocabulary 6.4
 
Engels
Nederlands
Engels
Nederlands
blouse
bloes
ring
bellen
borrow
lenen
shorts
korte
brilliant
fantastisch
slow
traag
change
zich
suit
passen
discuss
bespreken
top
topje
earring
oorbel
traffic
verkeerslichten
fashionable
modieus
try
aanpassen
fit
passen
turn
afslaan
get
zich
umbrella
paraplu
jewellery
sieraden
wardrobe
kledingkast
past
langs
wellies
regenlaarzen
pretty
mooi

Slide 11 - Tekstslide

Lesson 4: Speaking

Study: Vocab 6.4, page 146, Workbook B Screenshot

Do: Exercise 48+49a+b, page 119-121, Workbook B    


Raise your hand when you're done        

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Exercise 48 (page 119)
  1.  need – nodig hebben
  2.  adult – volwassene
  3.  busy – druk
  4.  visit – bezoeken
  5.  almost – bijna
  6.  line – lijn
  7.  subway station – metrostation
  8.  store – winkel
  9.  map – plattegrond
  • Secret words: trip to the States


Slide 14 - Tekstslide

Exercise 49a (page 120)

Slide 15 - Tekstslide

Exercise 49b (page 121)
  1. sunset
  2. midnight
  3. visitor
  4. early
  5. store
  6. bus stop
  7. timetable
  8. map


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

vergelijken

Slide 18 - Tekstslide

  • Mr. Rademaker is smart.

Vergrotende trap: ...+er (than)
  • Mr. Veenstra is smarter than mr. Rademaker.

Overtreffende trap: (the) ...+est
  • Mister Sebel is the smartest.

Trappen van vergelijking

Slide 19 - Tekstslide

  • Bij woorden die eindigen op -e, zet je alleen -r / -st erachter
  • wise - wiser (than) - (the) wisest

  • Bij woorden die eindigen op klinker gevolgd door een medeklinker   verdubbeld de laatste letter:
  • hot - hotter (than) - (the) hottest

  • Bij woorden die eindigen op -y, veranderd de -y in -i
  • cozy - cozier (than) - (the) coziest
Let op:

Slide 20 - Tekstslide



good
better
best

bad
worse
worst




little (weinig)
less
least

many
more
most

Slide 21 - Tekstslide

should / shouldn't

Slide 22 - Tekstslide

  • Should: zou (eigenlijk) moeten
  • Gebruik: iemand advies geven
  • You should study more if you want to pass the test.

  • Shouldn't: zou (eigenlijk) niet moeten
  • Gebruik: iemand iets af raden
  • You shouldn't drink so many fizzy drinks, it's bad for you.

  • Should en shouldn't worden altijd gevolgd door het hele werkwoord.
Should / shouldn't

Slide 23 - Tekstslide

present simple

Slide 24 - Tekstslide

present simple
  • De present simple is een vorm van de tegenwoordige      tijd.
  • Je gebruikt de present simple bij gebeurtenissen die ...
  •  ... altijd ...
  • ... nooit ...
  • ... regelmatig plaatsvinden
  • Je gebruikt de present simple ook bij feiten en                gewoontes.

Slide 25 - Tekstslide

present simple
Je maakt de present simple door het hele werkwoord te gebruiken.
  • LET OP 1: als het onderwerp van de zin he, she of it is,                    dan zet je -s achter het werkwoord.
  • LET OP 2: als bij he, she en it het werkwoord op een -s klank eindigt, dan zet je -es achter het werkwoord(-s klank = -ch /-sh /-s /-x/-z) 
  • LET OP 3: als bij he, she en it het werkwoord op een -0 eindigt, dan zet je -es achter het werkwoord
  • LET OP 4: als bij he, she en it het werkwoord op een medeklinker+y eindigt, dan zet je -ies achter het werkwoord en valt de -y weg

Slide 26 - Tekstslide

Present simple (?)
Vragen: 
  • Do ... + werkwoord ... ? (I, you, we, you, they)
  • Does ... + werkwoord ... ? (he , she, it)

  • Do you love video games?
  • Does she love video games?
  • Love krijgt nu geen -s meer (deze zit al in does)

Slide 27 - Tekstslide

Present simple (-)
Ontkennen
  • ... don't + werkwoord ... (I, you, we, you, they)
  • ... doesn't + werkwoord ... (he , she, it)

  • We don't love video games.
  • He doesn't love video games.
  • Love krijgt nu geen -s meer (deze zit al in doesn't)

Slide 28 - Tekstslide

Present simple
Bevestigend (+)
hele w.w. (he/she/it = w.w.+s)
Ontkennend(-)
Do + w.w. (he/she/it = Does + w.w.)
Vragend (?)
don't + w.w. (he/she/it = doesn't + w.w)
I work hard.
 I don't work hard.
Do I work hard?
You work hard.
You don't work hard.
Do you work hard?
He works hard
He doesn't work hard.
Does he work hard?
She works hard.
She doesn't work hard.
Does she work hard?
It works hard.
It doesn't work hard.
Does it work hard?
We work hard.
We don't work hard.
Do we work hard?
You work hard.
You don't work hard.
Do you work hard?
They work hard.
They don't work hard.
Do they work hard?

Slide 29 - Tekstslide

my - mine

Slide 30 - Tekstslide

New grammar: possessive pronouns
Als je wilt uitdrukken dat iets van jou (of van iemand anders) is, kun je bezittelijke voornaamwoorden gebruiken.



Slide 31 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
personal pronoun
possessive determiner
possessive pronoun
I
It's my puppy.
It's mine.
you
It's your puppy
It's yours.
he
It's his puppy.
It's his.
she
It's her puppy.
It's hers.
it
It's its chew toy.
It's its.
we
It's our puppy.
It's ours.
you
It's your puppy.
It's yours.
they
It's their puppy.
It's theirs.

Slide 32 - Tekstslide

to be going to

Slide 33 - Tekstslide

to be + going to + w.w.
Gebruik: - voorspelling (wel bewijs)
               - iemand is iets van plan


Slide 34 - Tekstslide

to be + going to + w.w.
Gebruik: - voorspelling (wel bewijs)
               - iemand is iets van plan

Vorm: to be (am/are/is) + going to + w.w.

Slide 35 - Tekstslide

to be + going to + w.w.
Gebruik: - voorspelling (wel bewijs)
               - iemand is iets van plan

Vorm: to be (am/are/is) + going to + w.w.

                                  I am                  we are
                                  you are             you are
                                 he/she/it is       they are

Slide 36 - Tekstslide

to be + going to + w.w.
Bevestigend (+)

Ontkennend(-)

Vragend (?)

I am going to work hard.
I am not going to work hard.
Am going to work hard?
You are going to work hard.
You are not going to work hard.
Are you  going to work hard?
He is going to work hard.
He is not going to work hard.
Is he going to work hard?
She is going to work hard.
She is not going to work hard.
Is she going to work hard?
It is going to work hard.
It is not going to work hard.
Is it going to work hard?
We  are going to work hard.
We are not going to work hard.
Are we  going to work hard?
You  are going to work hard.
You are not going to work hard.
Are you going to work hard?
They  are going to work hard.
They are not going to work hard.
Are they going to work hard?

Slide 37 - Tekstslide

days, months, dates

Slide 38 - Tekstslide

Dates
               Data in het Engels kun je op 2 manieren                                                  zeggen/schrijven:




                   dag + nummer + maand > 
                   dag + maand + nummer >


- dag + nummer + maand: Friday the fifth of December.
- dag + maand + nummer: Friday December the fifth.

Slide 39 - Tekstslide

New grammar: days and months

In het Engels schrijf je dagen en maanden ALTIJD met een HOOFDLETTER!

Slide 40 - Tekstslide

New grammar: days
Monday
Tuesday
Wednesday
Thursday
Friday
Saturday
Sunday

Slide 41 - Tekstslide


January
February
March
April
May
June

July
August
September
October
November
December
New grammar: months

Slide 42 - Tekstslide

Ordinals
Bij tientallen vanaf 20 krijg je -ieth i.p.v. -yth:
twentieth (20th)  - thirtieth (30th)  - fortieth (40th) - etc.
Ook krijg je bij rangtelwoorden een streepje (-) na de 20:
twenty-first (21st) - thirty-sixth (26th) - forty-ninth (49th) etc.

Slide 43 - Tekstslide

Ordinals
Rangtelwoorden geven volgorde aan:
first (1st)     -     second (2nd)     -     third (3rd)
fourth (4th)   -   sixth (6th)   -   seventh (7th)   -   etc.
Vanaf 4 komt er -th achter het getal:
Uitzonderingen:
fifth (5th)  -  eighth (8th)   -  ninth (9th)  -  twelfth (12th)

Slide 44 - Tekstslide

Ordinals

Slide 45 - Tekstslide

present continuous

Slide 46 - Tekstslide

present continuous
  • De present continuous is een vorm van de tegenwoordige tijd.
  • Je gebruikt de present continuous bij gebeurtenissen die:
  •    nu bezig of                        
  •    nu aan de gang zijn

Slide 47 - Tekstslide

present continuous
  • Je maakt de present continuous met:                                to be (am / are / is) + hele werkwoord + ing

  • I am doing my homework right now.
  • You are making a mess.
  • Mike is talking to his neighbour.

Slide 48 - Tekstslide

present continuous
 Vorm: to be + hele werkwoord + ing
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I am ('m) working.
I am not working.
Am I working?
You are ('re) working.
You are not (aren't) working.
Are you working?
He / She / It is ('s) working.
He / She / It is not (isn't) working.
Is he / she /it working?
We are ('re) working.
We are not (aren't) working.
Are we working?
You are ('re) working.
You are not (aren't) working.
Are you working?
They are ('re) working.
They are not (aren't) working.
Are they working?

Slide 49 - Tekstslide

Unit 6: Catch up
Do:
All exercises, except Phrases and exercises with a 


Slide 50 - Tekstslide

Go to: Puzlit

Slide 51 - Tekstslide

Blooket

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide



Vocab 6.1+6.2, page 145, Workbook B / Screenshots
Vocab 6.3, page 146, Workbook B / Screenshot
Vergelijken, page 142, Workbook B /  Screenshots
Should/shouldn't, page 142, Workbook B / Screenshots
Present simple, page 142+143, Workbook B / Screenshots
To be going to, page 143, Workbook B / Screenshots
Days, months, dates, page 144, Workbook B / Screenshots
Present continuous, page 144, Workbook B / Screenshots
My-mine, page 144, Workbook B / Screenshots

Slide 54 - Tekstslide

Thanks for your attention

Slide 55 - Tekstslide