Herhaling können, dürfen en mögen

Modale werkwoorden
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Met de modale hulpwoorden kan je aangeven of iets wenselijk of mogelijk is. Ze worden veel gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijk: betekenis!

Slide 3 - Tekstslide

Wat valt je op?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Naar welke letter verandert de stamklinker bij dürfen, können en mögen?

Slide 6 - Open vraag

Vul de juiste vorm in. (mögen)
__________________ ihr auch Vanilleeis?

Slide 7 - Open vraag

dürfen
Jonas, du .............. beginnen.

Slide 8 - Open vraag

Vul de juiste vorm in. (können)
_____________________ du gut Fußball spielen

Slide 9 - Open vraag

dürfen – können – mögen
Wir __________________ von unseren Elternbis 1 Uhr ausgehen.

Slide 10 - Open vraag

dürfen, können of mögen
........ ihr auch gern Fisch?

Slide 11 - Open vraag

dürfen, können of mögen
__________ du das bitte für mich machen?

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent können?

Slide 13 - Open vraag

Wat betekent dürfen?

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent mögen?

Slide 15 - Open vraag

Verleden tijd! 

Slide 16 - Tekstslide

können      mögen     dürfen
ich          konnte                                mochte                         durfte
du           konntest                            mochtest                     durftest
er,sie,es konnte                               mochte                         durfte
wir           konnten                             mochten                       durften 
ihr            konntet                              mochtet                        durftet
sie,Sie    konnten                             mochten                       durften                                

Slide 17 - Tekstslide

Kies het juiste werkwoord:
Durch das schlechte Wetter ________ wir die Berghütte gestern nicht erreichen.
A
können
B
könnten
C
konnten
D
konnen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
wir mochten
A
wij mochten
B
wij vonden lekker/leuk
C
wij konden

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
wir durften
A
wij mochten
B
wij vonden lekker/leuk
C
wij konden

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de vertaling van:
wir konnten
A
wij mochten
B
wij vonden lekker/leuk
C
wij konden

Slide 21 - Quizvraag

(können)
Ich _______ gestern leider nicht dabei sein.

Slide 22 - Open vraag

(dürfen)
Das Kind _______ nicht alleine die Straße überqueren.

Slide 23 - Open vraag

(mögen)
Als wir klein waren, ___________ wir nur Pommes.

Slide 24 - Open vraag

Herhaling 
werden + haben + sein 

Slide 25 - Tekstslide

Welke twee vertalingen heeft het Duitse werkwoord: werden?

Slide 26 - Open vraag

ich ...
A
werde
B
wird
C
wirst
D
wirde

Slide 27 - Quizvraag

ihr ...
A
werde
B
wirdet
C
wirst
D
werdet

Slide 28 - Quizvraag

Sie (u)
A
werde
B
wird
C
werden
D
werdet

Slide 29 - Quizvraag

Noteer het rijtje van haben in de tegenwoordige tijd

Slide 30 - Open vraag

Noteer het rijtje van sein in de tegenwoordige tijd

Slide 31 - Open vraag