Voorbereiding op examen - les 3

Goedemorgen
A6a!
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen
A6a!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Dagopening
  • Literatuurdossier
  • Oefenen met mogelijke vragen
  • Verder maken examen Nederlands 2022 - Tweede tijdvak

Slide 2 - Tekstslide

Niet eerlijk

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Spieken
Heb jij wel eens gespiekt?
Hoe deed je dat?
Ben je wel eens betrapt?

Slide 5 - Tekstslide

Mondelingen literatuur
Donderdag 21, dinsdag 26 en donderdag 28 maart -> schrijf je in!
Ter voorbereiding:
-boek 9: essay
-boek 10: literatuuropvattingen + kenmerken ik-tijdperk
-boek 11: kenmerken stroming, tendens, categorie -> wordt binnenkort 
                   nagekeken
-boek 12: 8 maart inleveren

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht boek 12
Dit leesverslag sluit aan bij het informatieboek Laagland module 9. De periode vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw tot nu wordt ook wel de periode van de Nieuwe Onoverzichtelijkheid genoemd: er waren verschillende tendensen en ontwikkelingen, maar geen overheersende stroming -> de persoonlijkheid van de schrijver werd steeds belangrijker.


Slide 7 - Tekstslide

Let op!
Zorg ervoor dat we aan de door jouw genoemde voorbeelden kunnen zien dat je het boek gelezen hebt. Houd het dus niet te algemeen!

Slide 8 - Tekstslide

Boek 12
  1. Samenvatting: overbodigheden eruit, belangrijke informatie aanvullen, alinea's aanbrengen indien nodig, spelfouten verbeteren
  2. Twee recensies: Literom
  3. Uitwerking van de leerdoelen
  4. Uitwerking opdracht: zie bericht mevr. Graziano

Let op: boek 11 en 12 behoren tot een andere stroming en zijn niet door 
               dezelfde auteur geschreven!

Slide 9 - Tekstslide

Vormeisen
  1. APA-notering: gebruik de richtlijnen bij APA 7 (zie mail Magister)
  2. Voorblad: gebruik het voorbeeld (zie mail Magister) 
                             max -3: titel schuin, correct gebruik HOOFDLETTERS, uitgeverij 
                                             + jaartal gelezen druk, eronder: jaartal eerste druk, etc.

 
       Uiterlijk vrijdag 8 maart inleveren -> postvakje mevr. Odink

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht (voorbeeld)

Beschrijf hoe de auteur laat zien dat zij een kritische houding heeft ten aanzien van de kolonisator.

Slide 11 - Tekstslide

Fout
Oeroeg is een Indonesische jongen, de ik-figuur is Nederlands. De Nederlanders waren de koloniale machthebbers in Indonesië. Oeroegs vader verdrinkt (blz. 27). Hierdoor komt er druk op de vriendschap tussen Oeroeg en de ik-figuur te staan. Hiermee laat de auteur zien dat zij een kritische houding heeft ten aanzien van de kolonisator.

-> allemaal constateringen die ik ook uit een samenvatting kan halen

Slide 12 - Tekstslide

Goed
Oeroeg is geheel verteld door de ogen van de ik-figuur. Hoe Oeroeg zelf over de vriendschap tussen hen denkt en hoe hij alles beleefd heeft, kom je als lezer niet te weten. Alles wat we komen te weten  over de natuur en cultuur van Indonesië maken we mee door de ogen van de Nederlanders (concreet voorbeeld noemen + blz. aanduiding!)

Het verhaal van de vervreemding tussen Oeroeg en de ik-persoon staat symbool voor de relatie tussen Nederland en Indonesië. Vanuit Nederland was er vriendschap, maar vanuit Indonesisch perspectief niet. Nederland was de kolonisator, dus van vriendschap kon geen sprake zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Fictiedossier
  1. een kopie van het gemaakte én door de docent nagekeken essay met toebehoren (uitgewerkte leerdoelen bij module 7)
  2. een kopie van de gemaakte én door de docent nagekeken dossieropdracht bij boek 10 + de uitgewerkte leerdoelen bij module 8
  3. een kopie van de gemaakte én door de docent nagekeken dossieropdracht bij boek 11
  4. een kopie van de gemaakte dossieropdracht 12 + de uitgewerkte leerdoelen bij module 9
  5. het dossier dient de beoordelingsformulieren van de dossieropdrachten te bevatten.
  6. het literatuurdossier bevat een voorblad met daarop de titels van de gelezen werken en de bijbehorende schrijvers. Plaats de werken in de juiste volgorde: eerste het boek dat je hebt gelezen bij module 7, dan het boek bij module 8, etc.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Voorbereiding mondeling literatuur

Slide 16 - Tekstslide

Oefenen met mogelijke vragen
  1. Kies een van de vier titels.
  2. Ga in een groepje van 3 à 4 personen zitten (iedereen heeft hetzelfde boek gelezen).
  3. Bepaal binnen jullie groepje of jullie gaan oefenen met algemene vragen (literaire begrippen) of specifieke vragen (over de tijdsgeest).
  4. Haal een stapeltje kaartjes op.
  5. Ga met elkaar in gesprek over het gekozen boek.

Slide 17 - Tekstslide

Oefenexamen

Maak de vragen bij tekst 3 
(33 t/m 40)

Klaar? -> fictiedossier

Slide 18 - Tekstslide

Algemene tips examen Nederlands
-Lees eerst de vragen die bij de tekst horen.
-Pak een pen en schrijf, streep en teken -> inzicht in de tekst + concentratie
-Neem een woordenboek mee -> moeilijke woorden opzoeken
-Zorg dat je kennis hebt van signaalwoorden -> helpen je om verbanden snel te zien 
-Vragen over hoofdgedachte -> inleiding + slot nogmaals lezen
-Zorg dat je kennis rondom argumenteren op peil is

Slide 19 - Tekstslide

Soorten vragen op basis van vorm

Slide 20 - Tekstslide

Soorten vragen op basis van vorm
Citeervragen:
Citeer nauwkeurig en houd je aan de opdracht. Als je meer of minder citeert is het al gauw fout. Wordt er gevraagd naar een hele zin? Zorg er dan voor dat je één hele zin citeert, beginnend met een hoofdletter en eindigend met een punt, uitroepteken of vraagteken. Vermeld bij je citaat ook altijd de regelnummers.

Meerkeuzevragen:
De verschillende antwoordmogelijkheden kunnen je aan het twijfelen brengen. Lees daarom eerst de vraag en formuleer je eigen antwoord. Bekijk daarna de antwoordmogelijkheden: streep de antwoorden weg die sowieso fout zijn en richt je op de overgebleven antwoorden. Kies het meest volledige antwoord.

Slide 21 - Tekstslide

Soorten vragen op basis van vorm
Schematische vragen (bijv. argumentatieschema)
Soms moet je op het examen een schema invullen. Vaak zijn er al begrippen voorgedrukt. Het is belangrijk dat je weet wat deze begrippen betekenen, anders kun je niet bepalen wat je in moet vullen. Zorg er dus voor dat deze kennis op orde is.

Open vragen (kort)
Elke vraag die geen meerkeuzevraag is, wordt op het eindexamen als open vraag gezien. Maar niet elke open vraag hoeft even uitgebreid beantwoord te worden. Als er wordt gevraagd om iets te benoemen, dan krijg je altijd een keuzelijstje met antwoordmogelijkheden erbij.

Slide 22 - Tekstslide

Soorten vragen op basis van vorm
Open vragen (lang)
Open vragen waarbij je in een of meerdere zinnen moet antwoorden, vereisen dat je de vraag nauwkeurig leest: wat wordt er precies gevraagd? Zoek woorden op die je niet kent. Lees daarna gedetailleerd het stuk tekst waarover de vraag gaat en onderstreep het gedeelte waarin het antwoord staat. Formuleer je antwoord, blijf hierbij dicht bij de tekst. 

Schrijf je antwoord in volledige zinnen. Een antwoord in telegramstijl wordt vaak volledig fout gerekend.

Slide 23 - Tekstslide

Soorten vragen op basis van inhoud

Slide 24 - Tekstslide

Soorten vragen op basis van inhoud
Tekststructuur
De structuur van een tekst helpt je om deze beter te begrijpen. Het is dus handig dat je deze structuur doorziet. Zorg ervoor dat je kennis van tekststructuren hebt (inleiding-kern-slot). Je kunt vragen verwachten als 'Bij welke alinea begint het slot?'

Functies van tekstgedeelten
Een tekstgedeelte heeft een bepaalde functie binnen de tekst als geheel. Begrijpen wat de verschillende functies van tekstgedeelten zijn, geeft je inzage in de bedoeling van de auteur. Zorg ervoor dat je de tekstverbanden kent en dat je oog hebt voor signaalwoorden. Je kunt vragen verwachten als 'Wat is de belangrijkste functie van alinea 9 ten opzichte van alinea 8?'

Slide 25 - Tekstslide

Soorten vragen op basis van inhoud
Betekenis van een tekst(gedeelte)
Begrijpen wat (een deel van) de tekst betekent, is leesvaardigheid bij uitstek. Vaak moet je bij dit soort vragen uitleggen wat er met een bewering in de tekst wordt bedoeld. In het eindexamen komt het daarnaast veelvuldig voor dat er twee teksten met elkaar vergeleken moeten worden. Je kunt vragen verwachten als 'In tekst 1 en tekst 2 komen twee cultuurfilosofen aan het woord over de plaats die het eindexamen inneemt in onze samenleving. Wat is de overeenkomst in opvatting over de status van het eindexamen? '

Slide 26 - Tekstslide

Soorten vragen op basis van inhoud
Argumentatie
Naast leesvaardigheid worden ook je argumentatieve vaardigheden in het examen getoetst. Vragen met betrekking tot argumentatie zijn erg divers: het herkennen van standpunt er argumenten, het benoemen van argumentatieschema's, het invullen van een argumentatiestructuur en het herkennen van drogredenen en het beoordelen van de aanvaardbaarheid van een argumentatie horen daarbij. Zorg ervoor je kennis over argumenteren op orde is.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Donderdag
Maak de rest van het examen (opdracht 33 t/m 40)

Slide 29 - Tekstslide