Talent 1.9 spelling ww tt en vt

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Spelling: pv-tt-ev en pv-tt-mv

Pv tt: 3 vormen:

ik fiets: ik-vorm = stam

jij/je fietst: ik-vorm + t. 

hij/zij/het/ze/u fietst: ik-vorm + t

wij/we fietsen: ik-vorm + -en

jullie fietsen: ik-vorm + -en

zij/ze fietsen: ik-vorm + -en

Let op: soms moet je de stam aanpassen:

- lopen -> ik loop.

- hakken -> ik hak.

Maar: Fiets jij? 

Tip: verander het woord naar lopen en luister of je een -t hoort.

d-werkwoorden en t-werkwoorden

• Bij d-werkwoorden eindigt de stam op -d:

Bij jij en hij/zij/het/u komt er een -t achter (ook al hoor je die niet): vinden - ik vind - hij/zij vindt

• Bij t-werkwoorden eindigt de stam op -t:

Bij jij en hij/zij/het komt er géén -t achter: 

zitten - ik zit - hij/zij/het zit

vinden

1. hij vindt
2. hij vind
3. hij vint
4. hij vintt

landen

1. ik landt
2. ik lant
3. ik lantt
4. ik land

zitten

1. hij zitt
2. hij zidt
3. hij zit
4. hij zid

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Zin: Hou... jij je meestal aan die regels?

1. dt
2. d
3. t

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

persoonsvorm t.t.
Hij (verbranden) de houtblokken.

1. verbrand
2. verbrandt
3. verbrant

persoonsvorm t.t.
Deze week (worden) het lekker weer.

1. wordt
2. word
3. wort

1. Goed - naderd
2. Fout - het moet zijn: naderdt
3. Fout - het moet zijn: nadert

Hij ___ vanavond wat we gaan eten.

1. bepaald
2. bepaaldt
3. bepaalt

___ je zusje morgen 12 jaar?

1. Word
2. Wordt
3. Wort

1. Goed - verkeerd
2. Fout - het moet zijn: verkeerdt
3. Fout - het moet zijn: verkeert

Pv vt

zwak werkwoord: ik-vorm + -te of -ten

zwak werkwoord: ik-vorm + -de of -den

Sterk werkwoorden: liep/liepen, schreef/schreven, nam/namen, bracht/brachten

Hij ___ (verven) het huis.

1. verfte
2. verfde

Ik ___ (shoppen) niet in de winkelstraat, maar ik ___ (surfen) op internet.

1. shopde - surfde
2. shopte - surfte
3. shopde - surfte
4. shopte - surfde

1. Goed - ontruimte
2. Fout - ontruimten
3. Fout - ontruimden
4. Fout - ontruimde

Hij ___ (melden) dat jouw mening zijn keuze ___ (beïnvloeden).

1. melde - beïnvloede
2. meldde - beïnvloedde
3. melde - beïnvloedde
4. meldde - beïnvloede

Voltooid deelwoord

begint  meestal met ge- (of er- ver- her- ont- be-) --> gemaakt, erkend, verhuisd, herinnerd, ontmoet, begrepen

eindigt op -d  -t  of -en --> gevoetbald, geshopt, gegeven

* staat samen in een zin met de PV 'hebben', 'zijn' of 'worden'

* staat achterin de zin

1. Goed - gemailed
2. Fout - gemailet
3. Fout - gemailt
4. Fout - gemaild

Ik had ___ (beloven) hem de prijs te geven, maar hij heeft ___ (weigeren).

1. beloofd - geweigerd
2. belooft - geweigert
3. belooft - geweigerd
4. beloofd - geweigert

De kat heeft de bank kapot ___ (krabben) en nu hebben wij een nieuwe bank ___ (aanschaffen).

1. gekrabd - aangeschafd
2. gekrabt - aangeschaft
3. gekrabd - aangeschaft
4. gekrabt - aangeschafd

Er wordt

1. Goed - besteedt
2. Fout - besteet
3. Fout - besteed

Maken

digitaal lesboek

opdracht 1 t/m 8

Tijd over? Maak ook 9