Oefenen tentamen 3

Oefenen tentamen 3
Water, zuren en basen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefenen tentamen 3
Water, zuren en basen

Slide 1 - Tekstslide

Geef de rationele naam van natronloog.

Slide 2 - Open vraag

Geef de notatie van zoutzuur. Vermeld hierbij ook de toestandsaanduidingen.

Slide 3 - Open vraag

De test berust op het neutraliseren van de 0,15 mL natronloog met zoutzuur.
Geef de formule van het reactieproduct van deze neutralisatiereactie.

Slide 4 - Open vraag

Bij welke kleur van kresolrood is de concentratie OH–-ionen in de oplossing het grootst?


A
oranjerood
B
geel
C
paarsrood

Slide 5 - Quizvraag

Door welke van onderstaande stoffen verandert de kleur van een kresolrood-oplossing van geel naar paarsrood?
A
ammonia
B
azijn
C
keukenzout
D
water

Slide 6 - Quizvraag

De reactie die optreedt bij stap 2 (in de bron) is een zuur-basereactie. Welke deeltjes reageren hierbij als base?
A
de oxide-ionen
B
de sulfaat-ionen
C
de waterstof-ionen
D
de zink-ionen

Slide 7 - Quizvraag

De enzymen die in tabel 1 in de bron staan, werken het best bij een pH tussen 5,0 en 5,6. Bij pH 5,0 is de concentratie van een bepaalde ionsoort hoger dan bij pH 5,6.

Welke concentratie ionen is dat?
A
de concentratie H+ ionen
B
de concentratie OH- ionen
C
geen van deze beide concentraties

Slide 8 - Quizvraag

Schoonmaakazijn bevat behalve H+ ionen nog een andere ionsoort.

- Geef de formule van deze andere ionsoort.

Slide 9 - Open vraag

De pH van het mengsel dat in de handschoen ontstaat (middelste plaatje in de bron) kan worden vergeleken met de pH van schoonmaakazijn.

- Leg uit of de pH van het mengsel hoger of lager zal zijn dan van schoonmaakazijn, of dat de pH gelijk zal zijn.
A
de pH is hoger
B
de pH is lager
C
de pH blijft gelijk

Slide 10 - Quizvraag

Welke eigenschap van ammoniak veroorzaakt de kleurverandering van het lakmoespapiertje (zie bron)?
A
ammoniak is een zuur
B
ammoniak is een base
C
ammoniak is een gas
D
ammoniak is een vloeistof

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de pH van de vloeistof die de verbrandingsruimte van de motor kan aantasten (regels 6 en 7 in de bron)?
A
kleiner dan 7
B
7
C
groter dan 7

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer Kees 20,0 mL oplossing zou titreren, in plaats van 10,0 mL, veranderen zijn resultaten.

Geef bij de volgende verandering aan of ze 'waar' of 'niet waar' zijn.

Bewering 1: Er is meer fenolftaleïen nodig.


A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer Kees 20,0 mL oplossing zou titreren, in plaats van 10,0 mL, veranderen zijn resultaten.

Geef bij de volgende verandering aan of ze 'waar' of 'niet waar' zijn.

Bewering 2: Er is meer natriumhydroxide‑oplossing nodig.


A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer Kees 20,0 mL oplossing zou titreren, in plaats van 10,0 mL, veranderen zijn resultaten.

Geef bij de volgende verandering aan of ze 'waar' of 'niet waar' zijn.

Bewering 3: Er wordt een hoger gehalte azijn berekend.


A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Een metaal reageert met een zuur.
Bij welk van onderstaande processen reageert ook een metaal met een zuur?


A
etsen
B
ontharden
C
ontkalken

Slide 16 - Quizvraag