Boekje P2A lidwoorden

Terugblik: feit, mening, argument
Utrecht is de hoofdstad van Nederland.
Utrecht is de mooiste stad van Nederland.

Feit of mening?
Nederlands
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Terugblik: feit, mening, argument
Utrecht is de hoofdstad van Nederland.
Utrecht is de mooiste stad van Nederland.

Feit of mening?
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?

Lidwoorden (lw)
Zinsvolgorde
Zelfstandige naamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.




Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
Alle meervouden krijgen
de
als lidwoord.
Bijvoorbeeld: de huizen

Alle verkleinwoorden krijgen het als lidwoord.
Bijvoorbeeld: het huisje


Slide 4 - Tekstslide

 Zelfstandig naamwoorden krijgen in het meervoud dus altijd de  en nooit het of een.  Ook al staat er in het enkelvoud het  voor het zelfstandig naamwoord.

Bron foto: Jennifer C., Flickr

Voorbeelden blz. 20

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een lidwoord?
A
De, het, een
B
Een mens, dier of ding.
C
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
Geeft de plaats aan. Bijvoorbeeld achter, voor, op.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk lidwoord past bij het woord "eten"
A
De
B
Een
C
Het
D
Geen een.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De juf koopt snoepjes

Wat is een lidwoord?
A
De
B
koopt
C
juf
D
snoepjes

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord in de zin?

Wil je voor mij een reep chocola meenemen?
A
wil
B
je
C
voor
D
een

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk lidwoord hoort bij 'mogelijkheid'?
A
de
B
het
C
een

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord in de volgende zin?

Wie heeft er een vraag?
A
Wie
B
heeft
C
er
D
een

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord?

De vrouw eet een pinda.
A
een
B
de
C
eet
D
de, een

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lidwoord in deze zin?
Ayoub springt van de duikplank.
A
Ayoub
B
duikplank
C
de
D
springt

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel
Voor een zelfstandig naamwoord kan je altijd een lidwoord  zetten.
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
Dat is iets wat je kan doen.
B
Je kan er de-het-een voor zetten.
C
Dat is een woord dat iets zegt over een ding.
D
Dat is een mening van een ander.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
schaakbord
B
warme
C
uiteindelijk
D
hij

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Boekje maken blz. 19, 20 en 21

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
heerlijke
B
braadt
C
's morgens
D
vlees

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
fiets
B
band
C
dopje
D
jullie

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
heeft
B
gekocht
C
vakantiehuis
D
Italiaans

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat een zelfstandig naamwoord?
A
met
B
sprong
C
startblok
D
drie

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
kalender
B
muur
C
kast
D
dure

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
De
B
muis
C
is
D
weg

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
de moeder
B
eten
C
groot
D
het viooltje

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoord
Het werkwoord zegt wat een mens, dier of ding doet of wat er gebeurt.
uitleg

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden
Ik drink thee

Het meisje zit op een stoel.

Mijn hond snurkt heel hard.
uitleg

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand is
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is 'boven' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is drinken een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is 'kochten' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is jarig een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoord?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

"Mijn moeder zegt daar niets over."
Zoek het werkwoord en schrijf het hele werkwoord op:

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen

Zijn er nog vragen over ww, lw en znw?

Wat ga je doen?
Boekje grammatica blz. 19, 20 en 21 maken

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veel succes! 
veel succes

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies