2Th Ch 3 Gr-Vocab

2Th Ch 3 Gr-Vocab
SHOWBIZ
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

2Th Ch 3 Gr-Vocab
SHOWBIZ

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A signature of a famous person.
A
audience
B
autograph
C
celebrity
D
publicity

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Very important in the progress or development of something or someone
A
performance
B
glamorous
C
breakthrough
D
review

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

He decided to go, ___________ I begged him not to.
A
therefore
B
because
C
obviously
D
although

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

This is one possible solution to the problem._______________, there are others.
A
However
B
Finally
C
Such as
D
First

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We need to think about the timing_____________ the cost.
A
in fact
B
as well as
C
since
D
for example

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The accident was clearly the truck driver’s fault.
What is the synonym of "clearly"?
A
obviously
B
certainly
C
in fact
D
finally

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives zijn
A
bijwoorden
B
zelfstandig naamwoorden
C
bijvoegelijk naamwoorden

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives zeggen iets over een .....
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Mens, dier of ding

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which ones are examples of adjectives?
A
run, play, sing, go
B
I, you, he, she, we, they
C
red, big, nice, cute
D
first, second, third

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een 'adverb'?
A
Een woord dat iets zegt over een werkwoord.
B
Een woord dat wat zegt over een zelfstandignaamwoord.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de adverb van PRETTY?
A
prettily
B
prettyly
C
prettly

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
The concert is .....
A
terribly
B
terrible

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
beautiful > adjective
B
beautifully > adverb

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
He dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and Adverbs
It tastes...
A
good
B
well

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives and adverbs:

That actor played 1. _________(bad) in that latest bond film. His performance wasn't great overall. Normally, that actor isn't a 2. _________(bad) actor at all.
A
1. bad 2. bad
B
1. badly 2. bad
C
1. bad 2. badly
D
1. badly 2. badly

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorproefje voor volgende week: Adjectives and Adverbs
Adjective = bijv. naamw.
Adverb = bijwoord
gently
beautiful
good
understandable
beautifully
usually
well
poor
gentle
alive

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Irregular verb:

beginnen
A
to begin - begin - begin
B
to begin - began - begun
C
to begin - began - began
D
to begin - begun - begun

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 regular verbs

 irregular verbs
sell
walk
leave
choose
give
live

Slide 21 - Sleepvraag

Regelmatige werkwoorden krijgen altijd - ed achter het werkwoord als ze in de verleden tijd worden gezet. 

Onregelmatige werkwoorden veranderen altijd van klank/vorm als ze in de verleden tijd worden gezet.
Which sentence uses the past simple tense correctly?
Which sentence uses the past simple tense correctly?
A
She traveled to Paris last summer.
B
She is traveling to Paris last summer.
C
She will travel to Paris last summer.
D
She travels to Paris last summer.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Perfect

Wat is de present perfect?
A
toekomstige tijd
B
verleden tijd
C
onvoltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid tegenwoordige tijd

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present perfect:
Wanneer gebruik je de present perfect?
A
het is in het verleden gebeurd en nu nog steeds bezig/relevant.
B
bij feiten, gewoontes en regelmaat.
C
wanneer het nog moet gaan gebeuren.
D
als het nu gebeurt.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin staat in de Present Perfect Tense?
A
A
B
B
C
C

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Perfect - Past Simple

I ........ the sun last Sunday.
A
has enjoyed
B
enjoyed
C
enjoys
D
have enjoyed

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple <> Present Perfect
I _________ that before.
A
did never
B
never did
C
didn't never do
D
have never done

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple <> Present Perfect

______ (you + see) Janet recently?
A
Did you see
B
Did you saw
C
Have you seen
D
Have you saw

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



My sister _____ to London in 1994.
Past simple - Present perfect
A
moved
B
has moved

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Films and series
In the movie Home Alone, what is the name of the young boy left behind by his family?

A
Mitch Murphy
B
Marv Murchins
C
Gus Polinski
D
Kevin Mccallister

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies