oefentoets H1t/m3

Presentatie en Styling 
Lees eerst de vragen
Vul daarna de antwoorden in
Veel succes!
Oefentoets E&O Commercieel 
Met deze formatieve toets krijg je inzicht in wat je goed en minder goed begrijpt en kent.
Voor deze toets krijg je geen cijfer.

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3,4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Presentatie en Styling 
Lees eerst de vragen
Vul daarna de antwoorden in
Veel succes!
Oefentoets E&O Commercieel 
Met deze formatieve toets krijg je inzicht in wat je goed en minder goed begrijpt en kent.
Voor deze toets krijg je geen cijfer.

Slide 1 - Tekstslide

Welke eigenschap moet een commercieel medewerker bezitten?
A
Goed kunnen overtuigen
B
Goed kunnen organiseren
C
Goed kunnen plannen
D
Goede de administratie bijhouden

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een retailer?
A
een groothandelaar
B
een fabrikant
C
een detaillist
D
een consument

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een detailhandelaar?
A
een ondernemer die zijn producten aan consumenten verkoopt
B
een ondernemer die zijn producten aan bedrijven verkoopt
C
een ondernemer die zijn diensten aan consumenten verkoopt
D
een ondernemer die zijn diensten aan bedrijven verkoopt

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je de vestigingen van een bedrijf
A
winkelpanden
B
filialen
C
franchisers
D
onderaannemers

Slide 5 - Quizvraag

Op welke wijze kan een retailer meer verkopen halen uit zijn formule?
A
meer personeel
B
zijn winkelpand vergroten
C
meer service bieden
D
meer beveiliging plaatsen

Slide 6 - Quizvraag

Hoe kan een retailer zijn klanten aan hem binden?
A
de verkoopprijzen verlagen
B
de klant niet opdringerig benaderen
C
een breed assortiment bieden
D
een klantenkaart aanbieden

Slide 7 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met een imago van een bedrijf
A
Het beeld dat mensen van een bedrijf hebben
B
Het beeld dat influencers over een bedrijf willen uitstralen
C
De boodschap van de reclamecampagnes van een bedrijf
D
De boodschap die influencers over een bedrijf overdragen

Slide 8 - Quizvraag

Welke stelling over deze medewerkster van MC Donals is juist?
A
De medewerkster is representatief omdat klanten zien dat ze een medewerkster is
B
De medewerkster is representatief, omdat zij weinig make-up draagt en haar heeft opgestoken
C
De medewerkster is niet representatief omdat zij geen jasje en blouse draagt.
D
De medewerkster is niet representatief omdat zij een petje en een shirt met korte mouwen draagt.

Slide 9 - Quizvraag

Welk van de onderstaande stellingen is juist?
A
Een detailhandelaar verkoopt goederen en een retailer diensten.
B
Een detailhandelaar verkoopt goederen en diensten en een retailer diensten.
C
Een detailhandelaar en een retailer verkopen goederen en diensten.
D
Een detailhandelaar verkoopt goederen en een retailer goederen en diensten.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een speciaalzaak?
A
Hema
B
H & M
C
Keurslager
D
Xenos

Slide 11 - Quizvraag

Waarom worden ouderen een steeds belangrijker doelgroep voor supermarkten?
A
De groep ouderen wordt in Nederland steeds groter.
B
Een bezoek aan de supermarkt is een uitje voor ouderen.
C
Ouderen doen vaak boodschappen.
D
Ouderen eten veel.

Slide 12 - Quizvraag

Een drogisterij verkoopt naast verzorgingsproducten ook voeding,
kleding en speelgoed. Waarvan is hier sprake?
A
Brancheontwikkeling
B
Brancheorganisatie
C
Brancheverbreding
D
Branchevervaging

Slide 13 - Quizvraag

Hoe noem je een winkel die de laagste prijzen biedt?
A
Discounter
B
Speciaalzaak
C
Supermarkt
D
Warenhuis

Slide 14 - Quizvraag

Hoe noem je een winkel met een smal en diep assortiment?
A
Discounter
B
Speciaalzaak
C
Supermarkt
D
Warenhuis

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van directe distributie
A
Een fabrikant levert vanuit zijn magazijn goederen aan de consument.
B
Een speciaalzaak levert in een winkel zijn goederen aan de consument.
C
Een supermarkt levert per koerier zijn goederen aan de consument.
D
Een webwinkel levert per koerier zijn goederen aan de consument.

Slide 16 - Quizvraag

Op welke wijze kan een winkel haar distributiekanaal verkorten?
A
Door gebruik te maken van meerdere vervoersbedrijven in het land.
B
Door de goederen bij de groothandel in te kopen in plaats van de producent.
C
Door de goederen vanuit een webshop te verkopen in plaats van een winkelpand.
D
Door meerdere leveringen door één transportbedrijf te laten uitvoeren.

Slide 17 - Quizvraag

Op de make-upafdeling van een luxe warenhuis kunnen klanten zich door een verkoopmedewerker laten opmaken. Van welke vorm van distributie is hier sprake?
A
Exclusieve distributie
B
Interne distributie
C
Intensieve distributie
D
Selectieve distributie

Slide 18 - Quizvraag

Op de make-upafdeling van een luxe warenhuis kunnen klanten zich door een verkoopmedewerker laten opmaken. Van welke vorm van distributie is hier sprake?
A
Exclusieve distributie
B
Interne distributie
C
Intensieve distributie
D
Selectieve distributie

Slide 19 - Quizvraag

De fabrikant van Coca Cola wil een nieuwe smaak aan zoveel mogelijk klanten verkopen. Van welke vorm van distributie is hier sprake?
A
Exclusieve distributie
B
Interne distributie
C
Intensieve distributie
D
Selectieve distributie

Slide 20 - Quizvraag

Wat is marketing?
A
De manier waarop een bedrijf de verkoop stimuleert door zich te richten op de klanten. De behoeften van de klanten staan centraal.
B
De instrumenten (middelen) die een bedrijf heeft om de klant te stimuleren om te kopen. Dit zijn de p’s.
C
De manier waarop alle p’s op elkaar worden afgestemd.

Slide 21 - Quizvraag

Weke P ontbreekt? Prijs, product, plaats, presentatie, promotie en .......
A
Parkeren
B
Personeel
C
Praten
D
Pinnen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een branche?
A
Een groep bedrijven die dezelfde producten en diensten verkopen.
B
Een groep bedrijven die in dezelfde regio zijn gevestigd.
C
Een groep medewerkers die dezelfde producten en diensten verkopen.
D
Een groep medewerkers die in dezelfde regio werken.

Slide 23 - Quizvraag

Welke winkelbeleving kan leiden tot een hogere omzet?
A
De klanten een gratis parkeerplaats bieden.
B
De klanten gratis producten bieden
C
Kortere wachttijden bij de kassa bieden.
D
Meer personeel in de winkel laten werken.

Slide 24 - Quizvraag

Het assortiment van een slagerij bestaat uit vele soorten vlees. Van welk assortiment is hier sprake?
A
Breed en diep assortiment.
B
Breed en ondiep assortiment.
C
Smal en diep assortiment.
D
Smal en ondiep assortiment.

Slide 25 - Quizvraag

Een telefoonwinkel verkoopt alleen de nieuwste I-phones. Van welk assortiment is hier sprake?
A
Breed en diep assortiment.
B
Breed en ondiep assortiment.
C
Smal en diep assortiment.
D
Smal en ondiep assortiment.

Slide 26 - Quizvraag

Welke winkelvorm verkoopt een consistent assortiment?
A
Een discounter met woonassocoires, voeding en kleding in het assortiment.
B
Een drogisterij met make up, dierenvoeding en snoep in het assortiment.
C
Een supermarkt met speelgoed, handdoeken en voeding in het assortiment.
D
Een sportwinkel met bidons, voetballen en sportkleding in het assortiment.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het randassortiment van een bloemenzaak?
A
Bloemen
B
Bloemenkaartje
C
Planten
D
Vazen

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het kernassortiment van een doe-het-zelf winkel?
A
Knuffelbeer
B
Rolletje pepermunt
C
Tenten
D
Verf

Slide 29 - Quizvraag

Waarvan is een batterij voor een zaklamp een voorbeeld?
A
Complementaire artikel
B
Follow-up artikel
C
Impulsartikel
D
Rage-artikel

Slide 30 - Quizvraag

Waarvan is een stropdas bij een overhemd kopen een voorbeeld?
A
Complementaire artikel
B
Concurrent artikel
C
Follow-up artikel
D
Impulsartikel

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een impulsartikel?
A
Een artikel dat een klant koopt om het in de mode is.
B
Een artikel dat een klant koopt omdat het goed bij een artikel past.
C
Een artikel dat een klant koopt voor het gebruik van een ander artikel.
D
Een artikel dat een klant koopt zonder er vooraf over na te hebben gedacht.

Slide 32 - Quizvraag

Waarom verkoopt een winkelier concurrerende artikelen?
A
Omdat hij hetzelfde als zijn concurrent wil verkopen
B
Omdat hij meer artikelen dan zijn concurrent wil verkopen
C
Omdat hij wil dat de klant iets te kiezen heeft
D
Omdat hij wil dat de klant uit verschillende winkeliers kan kiezen.

Slide 33 - Quizvraag