Unit 2 recap 2TH

Recap: Unit 2
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Recap: Unit 2

Slide 1 - Tekstslide

Vocabulary
Vertaal de woorden en zinnen naar het Nederlands.

Slide 2 - Tekstslide

vertaal: feature

Slide 3 - Open vraag

vertaal: rectangular

Slide 4 - Open vraag

vertaal: bend

Slide 5 - Open vraag

vertaal: itinerary

Slide 6 - Open vraag

vertaal: pedestrian

Slide 7 - Open vraag

vertaal: to beat

Slide 8 - Open vraag

vertaal: admission

Slide 9 - Open vraag

vertaal: pastime

Slide 10 - Open vraag

vertaal: Waar moet ik uitstappen?

Slide 11 - Open vraag

vertaal: He's keen on history.

Slide 12 - Open vraag

Vocabulary
Vertaal de woorden en zinnen naar het Engels.

Slide 13 - Tekstslide

vertaal: jaarlijks

Slide 14 - Open vraag

vertaal: lui

Slide 15 - Open vraag

vertaal: recept

Slide 16 - Open vraag

vertaal: verkeersbord

Slide 17 - Open vraag

vertaal: bestemming

Slide 18 - Open vraag

vertaal: dienstregeling

Slide 19 - Open vraag

vertaal: vierkant

Slide 20 - Open vraag

vertaal: dik

Slide 21 - Open vraag

vertaal: Ik ben niet erg gek op museums.

Slide 22 - Open vraag

Comparative 

Trappen van vergelijking 
Zij is lang
Hij is langer dan ik
Wij zijn het langst

Slide 23 - Tekstslide

Korte woorden (1 lettergreep)
+ er 
+ est 

dark - darker - darkest 
young - younger - youngest 
big - bigger - biggest 
 

Slide 24 - Tekstslide

Lange woorden (3 lettergrepen of meer)
 + more 
+ most 

beautiful - more beautiful - most beautiful 
interesting - more interesting - most interesting



Slide 25 - Tekstslide

Uitzonderingen
good - better - best 
bad - worse - worst 




Slide 26 - Tekstslide

Your jacket is ................. than mine.
(soft)
A
more soft
B
softer

Slide 27 - Quizvraag

The dog looks ................. than the cat. (happy)
A
more happy
B
happier

Slide 28 - Quizvraag

That house is the ....................... house in the street.
(big)
A
biggest
B
most big
C
bigest

Slide 29 - Quizvraag

She is the .................... girl I know.
(beautiful)
A
most beautiful
B
beautifulest

Slide 30 - Quizvraag

He is the ........................ person in the class.
(nice)
A
tiny
B
most tiny
C
tiniest
D
tinyest

Slide 31 - Quizvraag

VV Katwijk is good, but Willem II is ...........................
(good)
A
better
B
the best

Slide 32 - Quizvraag

past simple 

Slide 33 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van schrijven?
A
write
B
wroted
C
wrote
D
writed

Slide 34 - Quizvraag

Maak deze zin verleden tijd:
I write him a letter.

Slide 35 - Open vraag

Wat is de past simple van to say?
A
sayed
B
says
C
sais
D
to said

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van know?
A
knew
B
knowed
C
know
D
knewed

Slide 37 - Quizvraag

Zet deze zin in de verleden tijd.
I know the answer to that question.

Slide 38 - Open vraag

Relative pronouns
- Om te verwijzen naar mensen gebruik je who
- Om te verwijzen naar dieren/dingen gebruik je which
- Soms mag (niet moet) je ipv who of which ook that gebruiken. (Alléén als je de bijzin niet kunt weglaten omdat de zin anders onduidelijk wordt. In deze zinnen staat geen komma.
- Whose (+ woord) geeft aan van wie iets is of waar iets bij hoort

Slide 39 - Tekstslide

Relative pronouns
We loved our hotel, (...) was on the seafront (dat)

Slide 40 - Open vraag

Relative pronouns
Is that the man (...) gave you a compliment?

Slide 41 - Open vraag

Relative pronouns
This is my sister, (...) shares a room with me. (die)

Slide 42 - Open vraag

Relative pronouns
There was a boy (...) name was Jim. (wiens)

Slide 43 - Open vraag

Relative pronouns
I liked that cat, (...) kept on purring.

Slide 44 - Open vraag

That's it
Study for the test on your own!
. study go
.study box Unit 2

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Past simple
Verleden tijd

ww+ed

I play hockey. - I played hockey.

I bring my books. - I brought my books.

Slide 47 - Tekstslide

Past simple
Verleden tijd - vragen

Did + persoon/ding +ww

I play hockey. - Did I play hockey?

I bring my books. - Didbring my books?

Slide 48 - Tekstslide

Past simple
Verleden tijd - ontkennend

Did not + ww

I play hockey. - I did not play hockey?

I bring my books. - I did not bring my books?

Slide 49 - Tekstslide

Past simple
Verleden tijd van am/are/is
Was / were

I am happy. -  I was happy./Was I happy?/I was not happy.

They are happy. - They were happy./Were they happy?/They were not happy


Slide 50 - Tekstslide

Do you know who won the match? – No, I ........................... (watch) TV last night.

A
watched
B
have not watched
C
did not watch
D
did not watched

Slide 51 - Quizvraag

Past simple was/were
? ........................... your soup too hot?

Slide 52 - Open vraag

Past simple
We .............................. (like) the movie we watched yesterday.

Slide 53 - Open vraag