Module grammatica naamwoordenlijk en werkwoordelijk gezegde

Module grammatica naamwoordenlijk en werkwoordelijk gezegde
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Module grammatica naamwoordenlijk en werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Th2B                               H2D
4 maart
oefening  5, 6
5 maart
Instructie ww gezegde/ nw gezegde
8 maart
Leesuur
11
Oefening 7,8,9
12
Oefening 7,8,9
15
Oefening 7,8,9
18
Samengestelde zinnen oefening 10,11
19
Extra oefenen
5 maart
Oefening 5, 6 
8
Leesuur
11
Instructie ww gezegde en nw gezegde
12
Oefening 7,8,9
15
Oefening 7,8,9
18
Samengestelde zinnen
Oefeining 10,11
19
Extra oefenen

Slide 3 - Tekstslide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijke uitdrukkingen
- Werkwoordelijke uitdrukking: bestaat uit een werkwoord en een paar andere woorden
- Vaak te vervangen door een werkwoord met dezelfde betekenis 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking 

Hij stelde haar van het nieuws op de hoogte.
  • WG: stelde op de hoogte 

Slide 6 - Tekstslide


Ik raak nu de kluts kwijt.
Figuurlijke betekenis
Werkwoordelijke uitdrukking

Janine koos het hazepad.
Figuurlijke betekenis
Werkwoordelijke uitdrukking



Jesse raakt vaak zijn sleutels kwijt.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking

Youssef koos een raketijsje.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking







Werkwoordelijke uitdrukkingen

Slide 7 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!


Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Slide 10 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Mijn vader is in zijn studeerkamer
Wie of wat is mijn vader = ??????

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 11 - Tekstslide

          Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is (ZIJN ZIN).

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
'zijn prachtig'

Slide 13 - Tekstslide

soorten werkwoorden
  • koppelwerkwoord
  • hulpwerkwoord
  • zelfstandig werkwoord

Slide 14 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Eén van de werkwoorden van een naamwoordelijk gezegde  is een vorm van een koppelwerkwoord.
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen  

Slide 15 - Tekstslide

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd:
1. een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijken, schijnen, etc.)
2. een naamwoordelijk deel (zegt iets over het onderwerp)

Je benoemt het werkwoordelijk deel (WD)
Je benoemt het naamwoorldeijk deel ( ND)

Slide 16 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
"Ik ben zenuwachtig voor de toets."
ben = koppelwerkwoord
zenuwachtig = naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk gezegde is dus: ben zenuwachtig

Slide 17 - Tekstslide

Is Andre de graffiti van de muren aan het verwijderen?

Slide 18 - Tekstslide

Ondanks de tegevaller zou je niet zo chagrijnig moeten blijven.

Slide 19 - Tekstslide

We gaan even oefenen.
Kies het juiste antwoord

Slide 20 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Ik word boos van die vervelende opmerking.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk deel?
Ik word boos van die vervelende opmerking.
A
die vervelende opmerking
B
ik word
C
word
D
boos

Slide 22 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Deze winkel schijnt eerlijke prijzen te vragen voor groente en fruit.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Deze winkel schijnt eerlijke prijzen te vragen voor groente en fruit.
A
deze winkel
B
schijnt eerlijke prijzen te vragen
C
schijnt te vragen
D
eerlijke prijzen

Slide 24 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Het eiland lijkt verlaten.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Het eiland lijkt verlaten.
A
lijkt
B
het eiland verlaten
C
het eiland lijkt
D
lijkt verlaten

Slide 26 - Quizvraag

Volgende les:
 Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen
  • Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Deze les:

Slide 27 - Tekstslide

Volgende les:
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.



Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Slide 28 - Tekstslide

Volgende les:
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.

Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Slide 29 - Tekstslide

Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:


Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Slide 30 - Tekstslide

Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:


Enkelvoudige en samengestelde zinnen.
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante

Slide 31 - Tekstslide

Volgende les:
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:


Enkelvoudige en samengestelde zinnen.
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante

Slide 32 - Tekstslide

Volgende les:
Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin? 
Oefenen

Slide 33 - Tekstslide

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 34 - Quizvraag

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 35 - Quizvraag

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 36 - Quizvraag

Weet jij al wanneer je dat proefwerk moet maken?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 37 - Quizvraag

Langs de Oude Lindenlaan in de nieuwe wijk lopen vier kleine eendjes.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 38 - Quizvraag