Plot 26 grammatica les 1 en 2

Grammatica 4 Plot 26 
Herhaling theorie en oefeningen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 4 Plot 26 
Herhaling theorie en oefeningen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les beheers en herken jij:
1. Samengestelde zinnen en Enkelvoudige zinnen
2. Lijdende en bedrijvende vorm
3. Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
4. Vragende en aanwijzende voornaamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Volgende les:
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.



Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen

Slide 3 - Tekstslide

Volgende les:
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.

Enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen

Slide 4 - Tekstslide

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 5 - Quizvraag

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 6 - Quizvraag

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 7 - Quizvraag

Weet jij al wanneer je dat proefwerk moet maken?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 8 - Quizvraag

Langs de Oude Lindenlaan in de nieuwe wijk lopen vier kleine eendjes.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 9 - Quizvraag

Volgende les:
Hoofdzin (hz): 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
  3. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

Slide 10 - Tekstslide

Volgende les:
Hoofdzin (hz): 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
  3. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.

Slide 11 - Tekstslide

Volgende les:
Hoofdzin (hz): 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan (woordje 'niet')
  3. De persoonsvorm staat voor in de hoofdzin (op de 1e of 2e plaats)
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.
Het kan bij beide zinnen niet. Er zijn in deze zin dus twee hoofdzinnen. 

Slide 12 - Tekstslide

Volgende les:
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin. 
In de volgende zin staat er een hoofdzin en een bijzin in de zin: 


Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)
Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 

Slide 13 - Tekstslide

Volgende les:
Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen: 
Als er tussen pv en ow een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin. 
Kan dit niet, dan is het een hoofdzin. 
Hoofd- en bijzinnen (hz en bz)

Slide 14 - Tekstslide

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 15 - Quizvraag

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 16 - Quizvraag

Mevrouw Luttema en meneer Boor gaan mee als extra begeleiders, maar dat is nog niet zeker.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 17 - Quizvraag

In elk geval gaat onze mentor mee, dus gezellig wordt het zeker!
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 18 - Quizvraag

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 19 - Quizvraag

Bedrijvende en lijdende vorm
=
Active en passieve vorm

In een bedrijvende/actieve zin verricht het onderwerp de handeling uit het werkwoordelijk gezegde.

In een lijdende of passieve zin ondergaat het onderwerp de handeling van het werkwoordelijk gezegde.

Slide 20 - Tekstslide

Van bedrijvend naar lijdend 
van actief naar passief

Van een bedrijvende zin kan je een lijdende zijn maken als er een lv in staat.
Het lv wordt dan o in de lijdende zin. Zie het voorbeeld:

Jara laat de hond uit. = actief
De hond wordt uitgelaten. = passief

Slide 21 - Tekstslide

De 'door-bepaling'
In sommige lijdende/passieve zinnen staat
 wie de handeling uit het wg verricht. 
Dan staat er 'door' en dat heet
een  'door-bepaling'. Dit zinsdeel benoem je als bijwoordelijke bepaling. Zie voorbeeld.

De hond /wordt /uitgelaten /door Jara. 
o      /      pv     /      wg      /       bwb

Slide 22 - Tekstslide

Samengevat:
Bedrijvend naar lijdend:
* lijdend voorwerp wordt onderwerp
* er komt  'door' in de zin
* er komt een hww in de zin
 *onderwerp wordt BWB

Slide 23 - Tekstslide