Signaalwoorden
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
signaalwoorden (NL)
Slide 3 - Woordweb
signaalwoorden (FA)
Slide 4 - Woordweb
par exemple
A
bijvoorbeeld
B
toch
C
volgens
D
wat betreft
Slide 5 - Quizvraag
aussi
A
dus
B
daarentegen
C
tegen
D
ook
Slide 6 - Quizvraag
C'est que...
A
dus
B
daarentegen
C
tegen
D
dat is, omdat
Slide 7 - Quizvraag
parce que
A
dus
B
omdat
C
sinds
D
daarentegen
Slide 8 - Quizvraag
donc
A
dus
B
behalve
C
sinds
D
daarentegen
Slide 9 - Quizvraag
puis
A
dankzij
B
daarna
C
dus
D
ook
Slide 10 - Quizvraag
car
A
bijvoorbeeld
B
volgens
C
daarentegen
D
want
Slide 11 - Quizvraag
alors
A
dankzij
B
toch
C
dan, toen, dus
D
zelfs
Slide 12 - Quizvraag
depuis
A
sinds
B
tegen
C
volgens
D
dus
Slide 13 - Quizvraag
par contre
A
daarentegen
B
tegen
C
zelfs
D
volgens
Slide 14 - Quizvraag
ensuite
A
volgens
B
toch
C
vervolgens
D
sinds
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Video
Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
Je suis fatigué, ______ je dois travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais
Slide 17 - Quizvraag
Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors
Slide 18 - Quizvraag
Welk signaalwoord past?
Elle n’a pas fait l’exercice __________ c’était trop tard
Elle n’a pas fait l’exercice __________ c’était trop tard
A
donc
B
par contre
C
parce que
D
alors
