Herhaling hoofdstuk 4

Wat is een tekstdoel?
A
Het doel van de schrijver van de tekst
B
Het onderwerp van een tekst
C
Een alinea
D
Een tegenstelling
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is een tekstdoel?
A
Het doel van de schrijver van de tekst
B
Het onderwerp van een tekst
C
Een alinea
D
Een tegenstelling

Slide 1 - Quizvraag

Een uitleg in stappen hoe je iets moet uitvoeren
De lezer vermaken
De lezer informatie geven
Informeren
Amuseren
Instructie

Slide 2 - Sleepvraag

Tekstdoel van een nieuwsbericht is...
A
Amuseren
B
Informeren
C
Instructie

Slide 3 - Quizvraag

Tekstdoel van een leesboek is...
A
Amuseren
B
Informeren
C
Instructie

Slide 4 - Quizvraag

"De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt.
HIJ heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten."
A
Hij = De hond
B
Hij = De hond van Jason
C
Hij = Jason
D
Hij = Vrijdag

Slide 5 - Quizvraag

Woorden, zinnen of alinea´s die een verband hebben en in een bepaalde volgorde gezegd of geschreven worden
een woord dat het tegenovergestelde van een ander woord betekent
De volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvinden
Opsomming
Tegenstelling
Tijdsvolgorde

Slide 6 - Sleepvraag

Op het moment van, gedurende
Je aandacht op één ding richten
Voordeel halen uit
Waar verschillende landen mee te maken hebben
Internationaal
Concentreren
Profiteren
Tijdens

Slide 7 - Sleepvraag

"Wist je dat het eerste telefoongesprek al in 1836 werd gevoerd?"
WW
ZN
LW
BN
VZ
Wist
Het
Telefoongesprek
In
Werd
Gevoerd

Slide 8 - Sleepvraag

"Het irritante ding leidde hem veel te veel af"
WW
ZN
LW
BN
VZ
Het
Irritante
Ding
Leidde

Slide 9 - Sleepvraag

Vroeger (spelen) mijn broertje en ik altijd buiten
A
speelde
B
speelden
C
speelte
D
speelten

Slide 10 - Quizvraag

Hij (fietsen) hier vanmorgen nog
A
Fietste
B
Fietsten
C
Fietsde
D
Fietsden

Slide 11 - Quizvraag

Martin (lopen) tijdens de lockdown elke dag een rondje
A
Loopte
B
Loopten
C
Liep
D
Liepte

Slide 12 - Quizvraag

Meervoud van 'zee'
A
zeë
B
zeeë
C
zeeën
D
zeën

Slide 13 - Quizvraag

Meervoud van 'knie'
A
knië
B
knieeën
C
knieën
D
kniën

Slide 14 - Quizvraag

Meervoud 'bacterie'
A
bacteriën
B
bacterieën
C
bacterië
D
bacterieë

Slide 15 - Quizvraag