In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
1.8 Grammatica woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen:
Aan het eind van de les hebben we de volgende woordsoorten herhaald:
toekomende tijd(alleen VWO)
lidwoord (lw) > olw en blw
zelfstandig naamwoord (znw)
bijvoeglijk naamwoord (bnw)
voorzetsel (vz)
voegwoord (vw)
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
koppelwerkwoord (kww)
persoonlijk voornaamwoord (pers vnw)
bezittelijk voornaamwoord (bez vnw)
aanwijzend voornaamwoord (av)
vragend voornaamwoord (vrv)
Slide 2 - Tekstslide
zww
Geeft aan wat er wordt gedaan --> Het onderwerp doet iets.
Er staat altijd 1 zelfstandig werkwoord in de zin.
Imme fietst elke dag naar school.
Imme is naar school gefietst.
Imme zal elke dan naar school moeten fietsen.
Slide 3 - Tekstslide
hww
Als een zin meerdere ww heeft, is het ww dat de handeling aangeeft altijd een voltooid deelwoord of een infinitief.
De persoonsvorm en eventuele andere ww zijn dan een hulpwerkwoord.
Imme is elke dag naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moetenfietsen.
Slide 4 - Tekstslide
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren.
Slide 5 - Sleepvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!
Slide 6 - Sleepvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.
Slide 7 - Sleepvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij
heeft
weer
niet
geluisterd.
Slide 8 - Sleepvraag
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij
kocht
het
mooie
cadeau.
Slide 9 - Sleepvraag
kww
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:
zijn worden blijven
blijken lijken schijnen
heten dunken voorkomen
Slide 10 - Tekstslide
kww
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp van de zin aan het deel waarin een bnw of znw staat.
Het onderwerp doet niet iets, maar isiets.
Peter is een gezellige vriend. (is geeft geen handeling aan, het koppelt Peter aan een gezellige vriend.)
Slide 11 - Tekstslide
kww
In een zin kunnen ook een hww en een kww voorkomen. Het kww is dan een volt.dw of een infinitief.
Junior is twee weken ziek geweest.
Kww= geweest, Hww= is.
Slide 12 - Tekstslide
kww/hww/zww
Een kww en een zww kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen!
Slide 13 - Tekstslide
Zij zou naar school komen.
zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 14 - Quizvraag
Later wordt mijn broer tandarts.
wordt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW
Slide 15 - Quizvraag
Hij wordt een aardige docent.
wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww
Slide 16 - Quizvraag
Theorie Pers.vnw
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een
persoon,
dier
of
ding
aan.
Slide 17 - Tekstslide
Theorie Pers.vnw
Een persoonlijk voornaamwoord bij een:
persoonKijk, de buren. Zijwonnen een loterij.
dier Pas op voor de hond. Hij bijt.
ding Ik zoek mijn boek. Zie jij het?
Slide 18 - Tekstslide
Theorie Bez.vnw
Een bezittelijk voornaamwoord
- geeft aan van wie iets is
- staat altijd voor een znw, waar het bij hoort
Julliehuis. Mijnfiets. Jouwvriendinnen.
Slide 19 - Tekstslide
Schema Pers. & Bez.vnw
Slide 20 - Tekstslide
Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord is een woord dat iets of iemand aanwijst.
Vaak verwijzend naar het woord dat er direct achter staat. Voorbeelden van deze woordsoort zijn: 'deze', 'die', 'dit', 'dat' en 'zo'n'. Maar ook 'zo'n', 'zulke' en 'dergelijke'.
Het huis > dat huis
De jongen > die jongen
De meisjes > die meisjes
Het lidwoord bepaalt dus of het av dat of die wordt!
Slide 21 - Tekstslide
Vragend voornaamwoord
Een vraagwoord is een woord dat een open vraag inleidt.
wie, wat, welke, waar, wanneer, hoe, hoeveel
Staat aan het begin van de zin:
> Waarom gaan jullie niet mee?
> Wat heb je tegen haar gezegd?
Slide 22 - Tekstslide
Volgens JOU wil jullie vriend uit Urk jouw zeilboot kopen?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Geen van allen
Slide 23 - Quizvraag
Volgens jou wil jullie vriend uit Urk JOUW zeilboot kopen?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk naamwoord
C
Bezittelijk naamwoord
D
Geen van allen
Slide 24 - Quizvraag
Die mooie boeken zijn niet van ONS.
A
zelfstandig voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
geen van allen
Slide 25 - Quizvraag
Deze rode fiets vind ik mooier dan zo'n zwarte fiets. Wat zijn/is de/het aanw. vnw.?
mag nu de opdrachten in 1.8 die nog niet af zijn, gaan afmaken. Alles af? Ga verder met het huiswerk voor morgen. LET OP: 12, 13, 14 maken jullie niet.
VWO...
kijkt naar een filmpje over de toekomende tijd en maakt daarna 12, 13 ,14 van 1.8