H1 unité 4: samenvatting unité 4

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

H1C

Levi	Vinne			Dent	Arlain
Jayson	Cédric	Kiara	Kim
Alicia	Kirsten	Elin	Fredrique	Denver	Sem
Evi	Eva	Suus		Elijah	Milan
Iris		Mats	Nathaniel	Jaivy

Docent

Mercredi le 2 avril- 

C

UNITÉ 4

JE LEERT:

• zinnen ontkennend maken (nee, niet)> ne......pas
• onregelmatig ww: ALLER (gaan)
  
• woordjes en zinnen over WONEN
  
• je moet zelf kunnen vertellen waar je woont, hoe je woont, met wie je woont, de weg kunnen vragen en wijzen en je kamer beschrijven.
  

Wat hebben we allemaal al geleerd dit schooljaar?

*Unité 1: werkwoord: être & lidwoord: un, une, des, le, la , l', les

* Unité 2: werkwoord: avoir & bezittelijk voornaamwoord:

 mon, ma, mes, ton, ta, tes, son, sa ses

* Unité 3: regelmatig werkwoord -ER & 

aimer, détester, adorer, préférer + le/la/l'/les + ZN

Focusleren

Apprendre 3 en 5 page 134

 opbouw van de luistertoets

• Exercice A | 2 Dialogues : Luister naar de twee gesprekken. Kies het juiste antwoord.
• Exercice B | Prononciation: Luister naar de gespelde namen en plaatsen. Schrijf ze op.
• Exercice C | Compréhension semi-authentique: Geef voor elk gesprek aan naar welke bestemming wordt gevraagd.

Luister naar de gespelde namen en plaatsen. Schrijf ze op. 

1 …

2 …

3 …

4... 

Luister naar de gespelde namen en plaatsen. Schrijf ze op. 

1 Jacques

2 Mulhouse

3 Tanguy

4 Courbevoie

I Luister naar de twee gesprekken. Kies het juiste antwoord. 

Gesprek 1 gaat over de route naar Théâtre de Verre / Théâtre Ribière.

Luister  naar gesprek 1. Kies het juiste antwoord.

.

3 A □ Romain weet de route uit zijn hoofd.

    B □ Romain zoekt de route op zijn telefoon.

4 A □ Romain zegt dat de route makkelijk is.

    B □ Romain zegt dat de route moeilijk is.

5 A □ De vrouw moet linksaf.

    B □ De vrouw moet rechtsaf.

  

6 Wat zegt de vrouw helemaal aan het einde van het gesprek over de route?

...........................................................................................................

Où est le chien ? Où est le chat ?

Maak bij elk van de vijf plaatjes een Franse zin met een voorzetsel. Kijk goed of het om een huis of tafel gaat.

Begin je zin met le chien est of le chat est

Bijvoorbeeld : Le chien est dans la maison.

 

1. _______________________________________________

2. _______________________________________________

3. _______________________________________________

4. _______________________________________________

ontkennning

ne/n' ....... pas

Waar staat ne/n'...pas?

ne/n' staat voor de persoonsvorm en pas staat erachter.

Ne ... pas

Maak ontkennend:

Elle va à l'école

1. Elle n'va pas à l'école
2. Elle ne va pas à l'école
3. Elle ne pas va à l'école

Maak ontkennend:

Simon habite à Orléans.

1. Simon ne habite pas à Orléans
2. Simon n' habites pas à Orléans
3. Simon ne habite pas à Orléans
4. Simon n' habite pas à Orléans

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?

1. Ce n'est pas
2. Ce ne est pas
3. C'est ne pas
4. C'n'est pas

Maak ontkennend:

Adrien a déménagé. 

1. Adrien ne a pas déménagé.
2. Adrien n'a pas déménagé.
3. Adrien a ne déménagé pas.
4. Adrien n'a déménagé pas.

Vertaal:
Tu ne manges rien?

1. Eet je niet?
2. Eet je niets?
3. Eet je nooit?
4. Eet je nog niet?

Beantwoord de vraag ontkennend in het Frans.
Tu aimes les sushis ? Non, je.............................

Beantwoord de vraag ontkennend in het Frans.
Tu habites à Paris ? Non, je.............................

Beantwoord de vraag ontkennend.
Ta mère est française? Non, .....

Beantwoord de vraag ontkennend.
C'est facile? Non, ......................

aller

Weet je nog hoe je het werkwoord aller moet vervoegen?

Het werkwoord "aller" aller = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is aller een onregelmatig werkwoord

Aller	Gaan
Je vais	Ik ga
Tu vas	Jij gaat
Il / elle va	Hij / zij ga
on va	wij gaan
nous allons	wij gaan
vous allez	jullie gaan / u gaat
Ils / Elles vont	zij gaan

Nous .... (aller)

elles (aller)

ils ... (aller)

Hij (aller)

Aller (Vous)

Het werkwoord 'aller' (gaan)
schrijf het rijtje van 'aller'

HOE LEER JIJ EIGENLIJK WOORDJES?

vertaal: Ik houd van Frans.
Dat is mijn favoriete vak.






Ik hou van Frans.
Dat is mijn favoriete vak

Maak aantekeningen in je schrift

Le pronom possessif

Het bezittelijk voornaamwoord
voorbeelden

C'est mon lit.                                = Het is mijn bed. 

Mon cours commence.             = Mijn les begint. 

Voilà ma chambre.                     = Hier is mijn slaapkamer.

Je suis dans ma piscine.           = Ik ben in mijn zwembad.

Je mange avec mes parents.  = Ik eet met mijn ouders. 

J'ai fini mes devoirs.                   = Ik heb mijn huiswerk af. 

De vorm van het bezittelijk naamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Het gaat om het bezit zelf, en niet de eigenaar.

Le lit           C'est mon lit.

La chambre          Voilà ma chambre.

Les parents          J'adore mes parents.

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Vraag: wat valt je op?

Voorbeelden

1. Marc est mon frère.

2. Ils sont tes parents.

3. C'est sa maison. 

4. C'est notre voiture.

5. Ce sont vos livres.

6. Ils font leurs devoirs.

un, le,
l'

une, la,
l'

des, les

mnl + vrl

mnl + vrl

mnl + vrl

Vul het juiste bez. vnw. in:
Je suis dans ... (mijn) chambre. (vrl)

1. mon
2. ma
3. ta
4. sa

Vul het juiste bez. vnw. in:
George est ... (haar) cousin. (=neef dus mnl)

1. son
2. sa
3. ta
4. ton

Vul het juiste bez. vnw. in:
J'aime ...... (mijn) école (vrl).

1. ma
2. ton
3. sa
4. mon

Wat heb je deze les geleerd?