3M 6 avril

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?


Source H: Vraagzinnen met een vraagwoord
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?


Source H: Vraagzinnen met een vraagwoord

Slide 1 - Tekstslide

Drie manieren om een vraag te stellen zonder vraagwoord. 
1. Gewone zin  = vraagteken achter de zin.
Tu veux travailler?
2. Est-ce que = est-ce que voor de zin en vraagteken.
Est-ce que tu veux travailler?
3. Inversie: omkering van ow en pv met een streepje.
Veux-tu travailler?
LET OP: Bij klinkerbotsing voeg je '-t-' toe (aime-t-elle)

Slide 2 - Tekstslide

Welke vraag is niet juist?
A
Elle a regardé cette série?
B
Est-ce qu'elle a regardé cette série?
C
a-elle regardé cette série?
D
A-t-elle regardé cette série?

Slide 3 - Quizvraag

Maak de volgende zin vragend met "est-ce que":
Elle entre la maison.

Slide 4 - Open vraag

Maak de volgende zin vragend met "inversie":
Elle entre la maison.

Slide 5 - Open vraag

Vragen stellen met een vraagwoord...
  • Vragen zonder een vraagwoord:
Est-ce que veux devenir infirmière?

  • Vragen met een vraagwoord:
Pourquoi est-ce que tu veux devenir infirmière?

Slide 6 - Tekstslide

Franse
vraagwoorden

Slide 7 - Woordweb

Vraagwoorden 
  • combien               = hoeveel
  • comment              = hoe 
  • où                         = waar
  • pourquoi               = waarom
  • quand                   = wanneer
  • que/qu'est-ce que = wat
  • qui                         = wie 

Slide 8 - Tekstslide

Vragen met vraagwoord
  • Gewone zin + vraagwoord
Tu veux travailler ?

  • Vraagwoord + est-ce que + rest van de zin
est-ce que tu veux travailler?

  • Vraagwoord + inversie
veux-tu travailler?

    Slide 9 - Tekstslide

    Welke vraagzin is niet juist?
    A
    Tu vas où?
    B
    Est-ce que tu vas où?
    C
    Où est-ce que tu vas?
    D
    Où vas-tu?

    Slide 10 - Quizvraag

    Maak de volgende vraag met "est-ce que" vragend:
    Ils arrivent quand?

    Slide 11 - Open vraag

    Maak de volgende vraag met "inversie" vragend:
    Ils arrivent quand?

    Slide 12 - Open vraag

    Het vraagwoord quel (welke/ wat)
    1. Past zich aan aan het zelfstandig nw.

    2. Quel betekent 'wat', in combinatie met être (quel est ta matière préférée? = wat is jouw favoriete vak?)

    3. Quel betekent ook 'welke' (quel métier veux-tu faire plus tard? = welk beroep wil je later doen?)

    Slide 13 - Tekstslide

    Vervoeging van 'quel'
    Mannelijk EV
    Quel
    Quel est ton nom
    Mannelijk MV
    Quels
    Quels sont tes livres préférés
    Vrouwelijk EV
    Quelle
    Quelle est ta nouvelle adresse
    Vrouwelijk MV
    Quelles
    Quelles sont tes matières préférées

    Slide 14 - Tekstslide

    Kies uit: quel - quelle - quels - quelles
    ... est le prix d'un CD?

    Slide 15 - Open vraag

    Kies uit: quel - quelle - quels - quelles
    ... filles sont dans ta classe?

    Slide 16 - Open vraag

    Les devoirs pour la semaine prochaine 

    Faire: exercices 30-31
    Apprendre: voca EFG + source H

    Slide 17 - Tekstslide