Jeugdjournaal: quiz 22-24 oktober 2022

Jeugdjournaal: quiz
zaterdag 22 oktober
tot en met
maandag 24 oktober
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Jeugdjournaal: quiz
zaterdag 22 oktober
tot en met
maandag 24 oktober

Slide 1 - Tekstslide

Over welke onderwerpen gaat de quiz, denk je? Typ één onderwerp.

Slide 2 - Open vraag

Programma
1)    Video bekijken.
2)    De woorden bespreken met de leerlingen in je groepje.
3)    Video's opnieuw bekijken en bij één video:
A)   Twee of meer woorden typen.
B)   Of één of meer zinnen typen.
C)   Of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.
4)    Terugkijken naar de doelen.

Slide 3 - Tekstslide

Doelen
1) Je kunt respectvol samenwerken in een groepje.​
2) Je kunt bij één van de video's: 
A) twee of meer woorden typen, die je niet eerder zelf
     genoemd hebt;
B) of één of meer zinnen typen;
C) of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.

Slide 4 - Tekstslide

Samenwerken
1)  Kies een voorzitter en een schrijver.
2)  Kijk naar de video.​
3)  Lees de beginletter(s). Denk een halve minuut in stilte na.
4)  Noem één woord als de voorzitter je naam noemt.
     Kies zelf het nummer.
5)  Praat samen over het woord.
6)  Schrijf bij elk nummer één woord.

Slide 5 - Tekstslide

Taken van de voorzitter
1)   Geef eerst een beurt aan een leerling​,
      die nog niet zo lang in de ISK zit.​
2)   Zorg ervoor dat alle leerlingen om de
      ​beurt een woord kunnen noemen. ​
3)   Zorg ervoor dat alle leerlingen meedoen.​

Slide 6 - Tekstslide

Wat kan de voorzitter zeggen?
....  is aan de beurt.
…, jij bent aan de beurt.​​
…, wat denk jij?​
…, denk jij dat ook?​
...., ben je het ermee eens?

Slide 7 - Tekstslide

Wat kun je zeggen?
Ik denk dat ook.​
Ik ben het ermee eens.
Ik denk dat het niet goed is.​
Ik ben het er niet mee eens.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Slide 10 - Tekstslide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Sommige gezinnen zijn in de vakantie een dagje weg geweest, bijvoorbeeld naar een zwembad of 1) p___. De gezinnen 2) b___ nu minder geld aan eten en drinken als ze een dagje weg zijn. Ze kopen 3) e___ en 4) d___ in de supermarkt en nemen het mee. Want alles is 5)* d___ geworden. Je kunt nu voor hetzelfde geld minder kopen dan eerst. Het geld wordt minder waard. Dat noem je 6)* i___.

Slide 11 - Tekstslide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
Sommige gezinnen zijn in de vakantie een dagje weg geweest, bijvoorbeeld naar een dierentuin of 1) pretpark. De gezinnen 2) besteden nu minder geld aan eten en drinken als ze een dagje weg zijn. Ze kopen 3) eten en 4) drinken in de supermarkt en nemen het mee. Want alles is 5)* duurder geworden. Je kunt nu voor hetzelfde geld minder kopen dan eerst. Het geld wordt minder waard. Dat noem je 6)* inflatie.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De meeste kinderen geven nog ongeveer evenveel geld uit als 1) v___ jaar. Maar ze merken wel dat ze met dat geld nu 2) m___ kunnen kopen. In het gezin in de video doen ze van alles om geld te 3)* b___. Ze proberen 4) w___ te besparen. Ze douchen bijvoorbeeld minder lang. Om 5) e___ te besparen laten ze vaker de lampen uit. En hun iPads mogen ze nog maar één keer per dag 6) o___.

Slide 17 - Tekstslide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De meeste kinderen geven nog ongeveer evenveel geld uit als 1) vorig jaar. Maar ze merken wel dat ze met dat geld nu 2) minder kunnen kopen. In het gezin in de video doen ze van alles om geld te 3)* besparen. Ze proberen 4) water te besparen. Ze douchen bijvoorbeeld minder lang. Om 5) elektriciteit te besparen laten ze vaker de lampen uit. En hun iPads mogen ze nog maar één keer per dag 6) opladen.

Slide 18 - Tekstslide

Vragen?
Heb je nog vragen?

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
Hoe kun je geld, gas, elektriciteit en water besparen?
Bedenk verschillende manieren.
Denk hier eerst een halve minuut in stilte over na.
Bespreek de verschillende manieren in je groepje.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht
Wat vind jij de beste manier?
Denk hier een halve minuut in stilte over na.
Vertel het aan de leerlingen in je groepje.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht
Kies één van de video's.
Typ twee of meer woorden, die je niet eerder genoemd hebt.
Of typ één of meer zinnen.
Of typ een samenvatting van maximaal drie zinnen.
Denk hier eerst een halve minuut in stilte over na.

Slide 22 - Tekstslide

Typ twee of meer woorden of één of meer zinnen
of een samenvatting van maximaal drie zinnen.

Slide 23 - Open vraag

Ik kan bij elk onderwerp minimaal één woord noemen.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Ik kan respectvol samenwerken in een groepje.
A
Ik kan het een beetje.
B
Ik kan het goed.

Slide 25 - Quizvraag

Ik vind het leuk om in een groepje de quiz van het jeugdjournaal te doen.
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag