Les 3

Les 3
Deze week:
Af 7.3
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 3
Deze week:
Af 7.3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is in jullie ogen momenteel populair qua kleding onder de jongeren?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Wat zijn de kenwoorden van Olaf Hussein omtrent ondernemerschap?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

Bedenk waar een beginnend ondernemer allemaal aan moet denken

Slide 7 - Open vraag

Bedenk verschillende kosten die een beginnend ondernemer heeft...

Slide 8 - Open vraag

Opdrachten
19 t/m 21

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Nadenken...

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden

Slide 14 - Quizvraag

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 15 - Quizvraag

Inflatie :
A
alle producten worden duurder, geld minder waard
B
alle producten worden goedkoper, geld wordt meer waard.

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

ALTIJD LEUK :)

Slide 21 - Tekstslide

Welk indexcijfer hoort bij het basisjaar?

Slide 22 - Open vraag


Manier 1:
Gegeven gevraagde jaar / gegeven basisjaar x 100 = ...
--> € 2,78 / € 2,75 x 100 = 101,1

Manier 2:
(nieuw - oud) / oud x 100% = .... + 100 = ...
(€ 2,78 - € 2,75) / € 2,75 x 100% = 1,0909.... + 100 = 101,1

Jaar
2013
2014
2015
2016
Prijs
€ 2,64
€ 2,75
€ 2,51
€ 2,78
Indexcijfer
100

Slide 23 - Tekstslide


Wat is het indexcijfer van 2016?
Jaar
2013
2014
2015
2016
Prijs
€ 2,64
€ 2,75
€ 2,51
€ 2,78
Indexcijfer
100
A
89,2
B
90,3
C
98,6
D
110,8

Slide 24 - Quizvraag



Dus:

Is het indexcijfer hoger dan 100? Er is een procentuele stijging!

Is het indexcijfer lager dan 100? Er is een procentuele daling!
Jaar
2013
2014
2015
2016
Prijs
€ 2,64
€ 2,75
€ 2,51
€ 2,78
Indexcijfer
100
104,2
95,1
105,3

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Slide 27 - Tekstslide

uitleg
inkomsten; verschil tussen directe en indirecte belastingen plus voorbeelden
Inkomsten; welke premies worden ontvangen?
Uitgaven; sociale zekerheid. Wat is dat en welke voorbeelden zijn er?
Verandering; stel jij bent minister waar zou jij meer geld aan uitgeven en waaraan minder? Leg uit waarom?
timer
6:00

Slide 28 - Tekstslide

Wat is geen directe belasting?
A
Inkomstenbelasting
B
Vennootschapsbelasting
C
BTW

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een indirecte belasting?
A
Een belasting die je rechtstreeks aan de overheid betaalt
B
Een belasting die je via de belastingdienst aan de overheid betaalt
C
Een belasting die je via een winkelier aan de overheid betaalt

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een indirecte belasting?
A
loonbelasting
B
b.t.w.
C
inkomstenbelasting
D
hondenbelasting

Slide 31 - Quizvraag

Sociale premies worden ingehouden op:
A
Het brutoloon
B
Het nettoloon
C
De uitkering

Slide 32 - Quizvraag

Loonbelasting en sociale premies zijn:
A
Brutoloon
B
Nettoloon
C
Inhoudingen
D
Werkgever

Slide 33 - Quizvraag

Wat wordt er betaald met de sociale premies?
A
Onderwijs
B
AOW
C
Politie
D
Leger

Slide 34 - Quizvraag

Voor wie is in Nederland de sociale zekerheid?
A
Voor ouderen
B
Voor mensen die werken
C
Voor mensen die ziek zijn
D
Voor alle antwoorden A-B-C

Slide 35 - Quizvraag

Sociale zekerheid geldt voor iedereen in Nederland.
Wat is sociale zekerheid?




A
mensen die geen inkomen verdienen, kunnen een uitkering krijgen
B
Iedereen is veilig op straat.
C
Iedereen is vrij om zijn of haar mening te geven.
D
Iedereen mag gebruikmaken van de collectieve voorzieningen.

Slide 36 - Quizvraag

Voor wie is de sociale zekerheid bedoeld?
A
Voor mensen die behoren tot de collectieve sector.
B
Voor mensen die solliciteren naar een nieuwe baan.
C
Voor mensen die geen of weinig inkomen hebben.
D
Voor mensen die nog aan het studeren zijn.

Slide 37 - Quizvraag

Welke uitgaven moeten verminderd worden en welke juist meer?

Slide 38 - Open vraag

Slide 39 - Tekstslide