Tegenwoordige tijd - intro

Family
Family
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Family
Family

Slide 1 - Tekstslide

What words do you think of when you hear the word ''family''?

Slide 2 - Woordweb

page 14

Slide 3 - Tekstslide

Sleepvraag!
uncle
aunt
cousin
sister
brother
grandfather
grandmother
family
opa
oma
neef
oom
tante
nicht
family
broer
zus

Slide 4 - Sleepvraag

page 14

Slide 5 - Tekstslide

boring
cheerful
patient
honest
lazy
shy
verlegen
lui
vrolijk
saai
eerlijk
geduldig

Slide 6 - Sleepvraag

A
B
C
D
E
F

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Present Simple 
(Tegenwoordige tijd) 
  • Wanneer gebruik je de Present Simple?

Slide 9 - Tekstslide

Present Simple (Tegenwoordige Tijd)



Je gebruikt de Present Simple bij:

FEITEN
GEWOONTEN
REGELMATIGHEDEN

Slide 10 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

To be =     am / is / are   

I am a teacher. 
You are a student. 
They are happy. 

Slide 11 - Tekstslide

I
You
He
She
It
We
You 
They
Het werkwoord 'to be' 
am
is
are
are
are
are
is
is

Slide 12 - Sleepvraag

Present Simple
(Tegenwoordige tijd)  

  • Hoe maak je de Present Simple? 

Slide 13 - Tekstslide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
we praten
jullie schrijven
zij studeren

we talk
you write
they study

Slide 14 - Tekstslide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
ik fiets
jij loopt
hij eet
zij bevriest

I cycle
you walk
he eatS
she freezES

Slide 15 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd 
Wanneer?
Hoe?
Spelling
signaal woorden
- feiten

- gewoonten

- regelmatige gebeurtenissen
I / you / we / they
werkwoord

- I get up early. 
- You read books. 
- We speak English.

she / he / it
werkwoord + s

=He gets up early
-She speaks English. 
eindigt in -s, -sh, -ch,-x,-o
= + es
kiss/ kisses
watch/ watches

klinker+y 
= +s
buy/buy

medeklinker+y
y wordt ies
fly/flies


every
always
never
sometimes
often
frequently
usually

Slide 16 - Tekstslide

Tegenwoordige Tijd 
to be: I am a teacher. She is a student. They are students. 
to read: I read a book. She reads a book. They read books. 
to watch: I watch TV. She watches TV. They watch TV. 
to study: I study English. She studies English. They study English. 
SHIT REGEL - He-She- It    ww+ -S 

Slide 17 - Tekstslide

SHIT
She
He
IT
bij He/She/IT 

werkwoord
werkwoord eindigend op S-klank
sh/ch/x/s 
werkwoord eindigend op y-klank  
(als er een medeklinker voor de 'y' staat)
-S
-ES

-IES

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Present simple
He ..... (call) me every morning.
A
call
B
calls

Slide 20 - Quizvraag

Present simple
It ....... (start) in 10 minutes.
A
start
B
starts

Slide 21 - Quizvraag

Present simple
We often ........... ( talk) about our holiday.
A
talk
B
talks

Slide 22 - Quizvraag

Present simple
I never ....... (wear) this dress to school.
A
wear
B
wears

Slide 23 - Quizvraag

Present simple
They ...... (visit) us every summer.
A
visit
B
visits

Slide 24 - Quizvraag

APPLAUS VOOR JEZELF!

Slide 25 - Tekstslide

I can talk about my family.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

I can use present simple.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Slide 28 - Tekstslide