Faire du sport

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Le programme pour aujourd'hui
Interrogation du vocabulaire B
Explication du verbe 'faire'

Slide 2 - Tekstslide

Il fait de la natation. =
A
Hij doet aan zwemmen.
B
Hij doet aan schaatsen.
C
Hij doet aan paardrijden.
D
Ik doe aan zwemmen.

Slide 3 - Quizvraag

Ik heb zaterdag een voetbalwedstrijd. =

Slide 4 - Open vraag

Houd je ook van zwemmen? =
A
Tu aime aussi la natation?
B
Tu aimes aussi la natation?
C
Tu détestes aussi la natation?
D
Tu aimes aussi le patinage?

Slide 5 - Quizvraag

Faire du patinage est dangereux. =

Slide 6 - Open vraag

L'équipe gagne le match.
A
Het team verliest de wedstrijd.
B
Het team wint de wedstrijd.
C
De scheidsrechter wint de wedstrijd.
D
Het team maakt een doelpunt.

Slide 7 - Quizvraag

faire = maken, doen
Je fais du foot.
Tu fais du tennis.
Il/elle/on fait du hockey.
Nous faisons du volley.
Vous faites de la natation.
Ils/elles font de l'escalade.

Slide 8 - Tekstslide

mannelijke + vrouwelijke sport
Je fais du foot.                            mannelijk                        du (= de + le)
Il fait de la course à pied.       vrouwelijk                       de la
Vous faites de l'équitation.   klinker/stomme 'h'      de l'

Slide 9 - Tekstslide

Nous ........ du vélo.
A
fairons
B
faisons
C
faites
D
faisez

Slide 10 - Quizvraag

Ils ........ leurs devoirs.
A
faire
B
fait
C
faites
D
font

Slide 11 - Quizvraag

Amélie ...... du patinage.
A
fais
B
fait
C
fai
D
font

Slide 12 - Quizvraag

Vous .......... de la natation.
A
faire
B
faisez
C
faites
D
faisons

Slide 13 - Quizvraag

Les devoirs
Les devoirs pour mardi  le 23 juin:
- Faire les exercices 13, 14 et 15
- Apprendre le verbe 'faire'

Slide 14 - Tekstslide