Donderdag 19 oktober

Donderdag 19 0ktober  2023

08.30 - 10.10 uur  Beroepsonderwijs
10.10- 10.30 PAUZE
10.30- 11.20 uur Schrijven - Mind Maps
10.30- 11.20 uur DISK zelfstandig werken thema ETEN
12.10- 12.40 uur PAUZE
12.40- 13.30 uur Woordenschat thema ETEN
13.30- 14.20 uur Grammatica & Kahoot 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BasisschoolGroep 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Donderdag 19 0ktober  2023

08.30 - 10.10 uur  Beroepsonderwijs
10.10- 10.30 PAUZE
10.30- 11.20 uur Schrijven - Mind Maps
10.30- 11.20 uur DISK zelfstandig werken thema ETEN
12.10- 12.40 uur PAUZE
12.40- 13.30 uur Woordenschat thema ETEN
13.30- 14.20 uur Grammatica & Kahoot 

Slide 1 - Tekstslide

Les volgen op het Beroepsonderwijs.

Slide 2 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Schrijven: Mindmaps 
thema 2: 
thema 2: 
thema 3: 
thema 4: 

Slide 4 - Tekstslide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema ETEN

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 5 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Wonen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 7 - Tekstslide

bestellen
  • iets laten komen en daarvoor betalen
  • je kunt eten bestellen en ook dingen
  • Zin: Via de telefoon wil ik graag eten bestellen.
  • Wij bestellen onze meubels via de computer.

Slide 8 - Tekstslide

betekenen
  • als inhoud hebben, die betekenis hebben
  • iemand helpen met iets
  • iets wat er toe doet
  • Zin: Mijn ouders betekenen heel veel voor mij. 

Slide 9 - Tekstslide

het bier
  • een drank met alcohol, meestal geel van kleur
  • iets wat voornamelijk mannen drinken.
  • Bijna alle mannen drinken bier.

Slide 10 - Tekstslide

de boodschap
  • iets wat je in de winkel koopt 
  • iets wat je vertelt aan een ander
  • Zin: Mijn moeder vraagt of ik een boodschap voor haar wil doen.
  • Zin: De boodschap is goed overgekomen, Dani begrijpt wat ik bedoel.

Slide 11 - Tekstslide

het ei
  • een bijna ronde schaal met daarin het jong van een vogel 
  • elke vogel legt een ei.
  • Zin: De kippen leggen veel eieren.
  • Ik vind een gebakken ei erg lekker.

Slide 12 - Tekstslide

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: het ei, de boodschap, het bier, betekenen, bestellen

Slide 13 - Tekstslide

Kan je de tekst begrijpen?

Slide 14 - Poll

Wat ''betreft" dit brief?
A
De zomervakantie in 2024
B
De herfstvakantie, kerstvakantie en "studiedagen"
C
Wat er tijdens te herfstvakantie te doen is
D
Verandering op school vanaf november

Slide 15 - Quizvraag

Aan wie is de brief geschreven?
A
Aan alle docenten
B
Aan alle leerlingen
C
Aan alle leerlingen, ouders en verzorgers
D
Aan alle ouders

Slide 16 - Quizvraag

Welke dagen zijn NIET onderdeel van de vakanties maar toch vrij?

Slide 17 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 18 - Tekstslide

Volgende week is het ......................... en hebben de leerlingen een week vrij.

Slide 19 - Open vraag

Na de herfstvakantie begint school voor leerlingen weer op ......................, 30/10/23.

Slide 20 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Wanneer een -e als laatste letter?
het-woorden
de-woorden
het bange kind
een bang kind
de kleine kamer
een kleine kamer
het kleine huis
een klein huis
de grote stad
een grote stad
het rode potlood
een rood potlood
de dikke man
een dikke man
het grote dorp
een groot dorp
de dunne mevrouw
een dunne mevrouw
Je schrijft ALTIJD een -e, behalve wanneer je het lidwoord EEN gebruikt in plaats van HET.

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden  oefening 1
  1. sterk
  2. groot
  3. gevaarlijk
  4. vreemd
  5. leuk
Antwoorden oefening 2
  1. dik
  2. lief
  3. vol
  4. groot
  5. vies
Klare Taal, p. 39
 Antwoorden

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden  oefening 3
  1. warme
  2. lege
  3. schone
  4. lieve
  5. dure
  6. smalle
  7. grijze
  8. gele
  9. brede
  10. nieuwe
Antwoorden oefening 4
  1. ronde
  2. kleine
  3. ronde
  4. kromme
  5. rode
  6. zachte

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden  oefening 1
  1. volle
  2. drukke
  3. dunne
  4. leeg
  5. schoon
  6. dik/dikke
Antwoorden oefening 2

  1. vette
  2. zachte
  3. lekker
  4. zure
  5. koud
  6. rechte
  7. scheve
  8. hoge
  9. lage
  10. koude
Klare Taal, p. 77
 Antwoorden

Slide 24 - Tekstslide