Nederlands 2H 27 nov

Nederlands 2H
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 2H

Slide 1 - Tekstslide

Start van de les
Binnen twee minuten na binnenkomst heb ik het volgende gedaan:
Ik zit op mijn plek
Mijn laptop/ IPad is uit, dicht en zit in mijn tas
Mijn oortjes zijn uit en zitten in het doosje/ in de tas/ in mijn zak
Mijn schrift, leesboek en schrijfspullen liggen op tafel
Ik open mijn leesboek en ga stil lezen
timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Programma
10 minuten lezen
Nakijken huiswerk
Bespreken moeilijke onderwerpen

Slide 4 - Tekstslide

In het slot van een tekst staat nieuwe informatie
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

In de laatste alinea van deze tekst staat nieuwe informatie
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

De tekst heeft de volgende opbouw:
A
inleiding - kern
B
kern - slot
C
inleiding - kern - slot

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van deze tekst?

Slide 8 - Open vraag

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

Slide 9 - Open vraag

Welke functie herken je in de inleiding naast het geven van het onderwerp van de tekst?
A
deskundige voorstellen
B
mening geven
C
vraag stellen
D
samenvatting van de tekst geven

Slide 10 - Quizvraag

Hoe is alinea 3 opgebouwd?

Slide 11 - Open vraag

Wat is de kernzin van alinea 3?
A
In de ... te roeien.
B
In de ... gepaard gingen.
C
Daardoor bleef ... en Brabant.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de kernzin van alinea 4?
A
Eind 20e eeuw ... te staan.
B
Nu waren ... van woningbranden.
C
De buurtschap ... of Records.

Slide 13 - Quizvraag

Noem een bijzaak in alinea 4

Slide 14 - Open vraag

Beantwoord nu de volgende vragen:
1. Noteer een signaalwoord van een tegenstellend verband uit alinea 1. 
2. Geef die tegenstelling zo kort mogelijk weer.
3. Waarnaar verwijst het woord 'dit' in alinea 3? Noteer eerst de vraag die je moet stellen en daarna het antwoord.
4. Welke bezwaren tegen het paasvuur worden in alinea 4 genoemd?
5. Over welke twee bedreigingen gaat het in alinea 5?
6. Hoe verklaar je het toegenomen risico aan het eind van de twintigste eeuw? Noem twee
redenen.
7. Waar is het paasvuur van Medde een voorbeeld van?
8. Welk signaalwoord van een opsommend verband zie je in alinea 5?

9.  Noteer de delen van de opsomming heel kort.  
10. Waarnaar verwijst 'wat' (alinea 5)? Noteer eerst de vraag die je moet stellen en daarna het
antwoord.

Slide 15 - Tekstslide