Cursus 5 Formuleren §4 verwijzen met pers. vnw & bez vnw

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Nederlands 

Cursus 6 formuleren

§4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Agenda

• 10 min lezen
  
• lesdoelen deze les               
• herhaling 
• Formuleren §4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
• 20 min oefenen oefenen    
• 10 min oefeningen nakijken
• 5 min afsluiting / einde les 

Eerst... 

lekker 10 minuten lezen! 

Lesdoel vandaag

• Aan het einde van de les weet ik hoe ik op de juiste manier moet verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

§8 - persoonlijk voornaamwoord - pers. vnw

p. 218

Persoonlijke voornaamwoorden 

verwijzen naar mensen, dieren of 

dingen;

--> Zonder dat je die specifiek 

benoemt: ik, jou, zij, hen, 

hem, etc.

Bijv.: haar in plaats van ‘Andrea':

Heb je Andrea nog gezien gisteren?

Heb je haar nog gezien gisteren?

of

het in plaats van 'die som':

Ik begrijp die som!

Ik begrijp het!

pag. boek: 218                                 

§4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw & bez. vnw)

Boek: p. 236

§4: verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw & bez. vnw)

Boek: p. 236

Oefenen/ HW maken

Cursus 5 Formuleren

Paragraaf 4 Verwijzen naar persoonlijke en bezittelijke vnw

Opdracht 1 t/m 6

Agenda

• 09:50- 10:05: landen & 10 min lezen
  
• 10:05 - 10:15: Tijdcapsule foto's!!!
  
• 10:15 - 10:30: instructie §1: zinnen correct begrenzen
  
• 10:30 - 10:40: oefenen/ HW maken
• 10:40 - 10:50: oefeningen bespreken
• 10:50:               spelletje
• 11:05:                afsluiting
• 11:10:                einde les 

Lesdoelen

Je kunt de verwijswoorden gebruiken die passen bij het woordgeslacht.

Je kent de regels van het gebruik van verwijswoorden.

Verwijswoorden

de-woorden

enkelvoud mannelijk                      hij, hem, deze, die

enkelvoud vrouwelijk                     zij (ze), haar, deze, die

het-woorden

enkelvoud onzijdig                         het, dit, dat 

Meervoud                                            zij, ze, hen, hun, deze, die