Adverbs vs adjectives

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Past Simple / Present Perfect:
We _____ (to cycle) to school yesterday.
A
cycled
B
have cycled

Slide 2 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I don't think we _____ (to meet).
A
meeted
B
have meeted
C
met
D
have met

Slide 3 - Quizvraag

Past simple / present perfect
I ...... (to see) her yesterday
A
have seen
B
seed
C
saw
D
have saw

Slide 4 - Quizvraag

Past simple / Present perfect
..... you ...... my keys anywhere
A
Did ..... see
B
Have .... seen
C
Have .... see
D
Did .... seen

Slide 5 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect:
I ..... just ..... my telephone call.
A
has just finished
B
have just finished
C
did just finish
D
am just finishing

Slide 6 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _________ that before.
A
did never
B
do
C
didn't
D
have never done

Slide 7 - Quizvraag

Past Simple<> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

A
Did ... ate
B
Have ... eaten
C
Did .... eat
D
Has ... eaten

Slide 8 - Quizvraag

Past simple / Present perfect

I (walk) to school yesterday
A
have walked
B
walked
C
walk
D
am walking

Slide 9 - Quizvraag

At the end of this class:
You know the difference
You can explain how they work.

Slide 10 - Tekstslide

Adverb
Adjective
bijvoeglijk naamwoord 
bijwoord

Slide 11 - Sleepvraag

Wat is de relatie van de woorden perfect en perfectly met de rest van de zin?
That’s a perfect answer.
She sang perfectly.


Perfect zegt iets over het antwoord (=answer)
Perfectly zegt iets over het zingen (= to sing, sang, sung)

Slide 12 - Tekstslide

Perfect
That's a perfect answer.

Perfect is een bijvoeglijk naamwoord; het zegt iets over mensen, dieren of dingen. 

Slide 13 - Tekstslide

Perfectly
She sang perfectly

Perfectly is een bijwoord; het zegt iets over een werkwoord of over een bijvoeglijk naamwoord. 

Slide 14 - Tekstslide

Adverb
Adjective
bijvoeglijk naamwoord 
bijwoord
zegt iets over een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over een zelfstandig nw

Slide 15 - Sleepvraag

Adjectives
Bijvoeglijk naamwoorden

Vorm: Ze hebben een eigen vorm, dus GEEN vervoegingen.

Example:
Bob is a careful driver. 
This flower is real.  

Slide 16 - Tekstslide

Adverbs
Bijwoorden

Vorm: -ly achter een bijvoeglijk naamwoord zetten. 

Example:
Mandy drives carefully.
That is really kind of you.  

Slide 17 - Tekstslide

Translate these two sentences

Hij zong heel mooi.

Hij zong een heel mooi lied.

Slide 18 - Tekstslide

Translate these two sentences
He sang very beautifully.


He sang a very beautiful song.

Slide 19 - Tekstslide

Adverbs
Adjectives
Adverb or Adjective?
Magnificent
Heroic
Sadly
Amazingly
Horrible
Terribly

Slide 20 - Sleepvraag

The garden is .....
A
beautifully
B
beautiful

Slide 21 - Quizvraag

It rains ...
A
Terrible
B
Terribly

Slide 22 - Quizvraag

The concert is .....
A
terribly
B
terrible

Slide 23 - Quizvraag

Luigi speaks English...
A
fluently
B
fluent

Slide 24 - Quizvraag

She put her glasses down ...
A
careful
B
carefully

Slide 25 - Quizvraag

The door _____ opens
She is wearing a ______ dress.
The car ______ drives up the hill
He sings ________
It is ________ one o'clock
automatically
beautifully
slowly
beautiful
exactly

Slide 26 - Sleepvraag

But
Sense verbs
Smell
Taste
Feel
look
 

Slide 27 - Tekstslide

You look...
A
Nice
B
Nicely

Slide 28 - Quizvraag

It feels....
A
strange
B
strangely

Slide 29 - Quizvraag

It tastes......
A
badly
B
bad

Slide 30 - Quizvraag

Another But
Exceptions:

Slide 31 - Tekstslide

I understand the difference between adverbs and adjectives
0100

Slide 32 - Poll

Uitzonderingen

Slide 33 - Woordweb