Havo 3

Welcome everybody
On your table: pen and notebook 

Overview: 
- Practice modals
- Negations 

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welcome everybody
On your table: pen and notebook 

Overview: 
- Practice modals
- Negations 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

which modals do you
already know?

Slide 4 - Woordweb

1. Can (kunnen/mogen/ tt)
gebruik 'can' voor: 

  • Mogelijkheden en vaardigheden
My brother can play the piano really well. 
  • toestemming vragen of geven
Can I go to the bathroom?
  • Aanbod of verzoeken doen
Can I get you some tea?




2. Could (zou kunnen/ zou mogen/ vt)
Gebruik 'could' voor:

  • Mogelijkheden in de toekomst of verledentijd
We could walk a mile every day if we feel like it.
We couldn't hand in our project last night.

  • Suggesties
You could apologize to him.

  • Formeler/ beleefder dan 'can' om toestemming te vragen.

Slide 5 - Tekstslide

3. To be able to (kunnen / in staat zijn)
Gebruik 'to be able to' voor:

  • Mogelijkheden/capaciteiten (Ook in specifieke situaties waar 'can' niet kan worden gebruikt.
My mom isn't able to drive us tomorrow; she's broken her leg.
The manager is not able to see you; she's not working today.

Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 'may' en 'might'?
1. praten over waarschijnlijkheden/onzekerheid.
2. Om toestemming te vragen of te geven.
4. May (kunnen/mogen/tt)
Gebuik 'may' voor:
  • Mogelijkheden in de toekomst 
I may be late to the party. (misschien)
We may take the train to Berlin (misschien)

  • Toestemming vragen (beleefd/formeel)
May I ask why?
May is formeler dan 'can' of 'could' bij het vragen om toestemming.
5. Might (zou kunnen/zou mogen, verleden tijd)

Gebuik 'might' voor: 
  • Meer onzekerheid dan 'may'
(Kleinere kans dat iets gebeurd)
We might camp on the beach, but I'm not sure yet.
  • Toestemming vragen (zeer formeel, weinig gebruikt in spreektaal)
Might I leave the classroom?

Slide 7 - Tekstslide

6. Should (zou moeten-advies)
  • Gebruik 'should' als je iemand advies geeft of iets aanraadt
You should listen to her new album. 
He should eat more fruit.

7. Ought to (sterk advies - moreel juist)
  • Gebuik ought to als iets sterker is dan advies, of als het het juiste is om te doen.
You ought to keep your helmet on at all times. 
She ought to pay her parking ticket

Ought to betekent dat iets eigenlijk gedaan moet worden, omdat het juist of belangrijk is.


8. Must (Moeten-persoonlijke noodzaak)

  • Gebruik 'must' als jezelf of iemand anders vindt dat iets echt moet gebeuren. 
I must be there on time. 
We must call the police!
Must: iets is noodzakelijk volgens de spreker. 

9. have to (moeten - verplichting van buitenaf)
  • Gebruik have to als een regel of verplichting van iemand anders komt.
We have to hand in our essay before midnight.
Everyone has to wear uniforms at school. 


Slide 8 - Tekstslide

Choose the correct modal
1. You can/ could / should / have to finish your homework before playing video games. It's important to be prepared for class. 
2. Horses are able to / should / have to run for hours
3. Can / Could / Should I have a glass of water please? (polite)
4. You can / could / ought to / have to apologize to your friend for being late. It's the right thing to do.
5. I can / could / must / ought to finish this assignment before I go to bed. It is really important to me.  

Slide 9 - Tekstslide

Key
1. should
2. are able to
3. could
4. ought to
5. must

Slide 10 - Tekstslide

Complete the sentences by filling in can’t, couldn’t, may not, shouldn’t, am not able, mustn’t or don’t have to.
1. You ..... attend the meeting if you don’t want to.
2. I ...... lift the box, I’m not strong enough.
3. When he was a little boy, he ......  walk very well.
4. I ........ to be on time today because the bus is late.

Slide 11 - Tekstslide

1. don't have to
2. can't
3. couldn't
4. am not able 

Slide 12 - Tekstslide


You _______ (ought to) drive fast

Slide 13 - Open vraag

They are ______ (able to) play today.

Slide 14 - Open vraag

It _____ (may) be possible.

Slide 15 - Open vraag

My sister ______ ( to have to) drive you around.

Slide 16 - Open vraag

We _______ (could) use the machine.

Slide 17 - Open vraag