Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.
• Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww). Er zijn zes koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.
• Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (streng, docent beeldende kunst) van het onderwerp (De hockeycoach, Sien) geeft. Het koppelwerkwoord (is, wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.
Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.