De Taaltoets-pabo haal je zo les 2

Taaltoets-pabo les 2
Terugblikken
Ontleden
Oefenen
Huiswerk
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Taaltoets-pabo les 2
Terugblikken
Ontleden
Oefenen
Huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige lessen
Werkwoordspelling --> Wat is het allerbelangrijkste om te doen en eigenlijk ook het enige dat je moet weten??

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling --> het allerbelangrijkste

Slide 3 - Woordweb

Is het werkwoord dat je moet vervoegen een persoonsvorm 
JA of Nee

https://www.youtube.com/watch?v=JiNs794-QF0



Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoorbeeld: 
Hij bedoelt het niet verkeerd.
Deze tomaten zijn bedoeld voor de salade.

Het meisje vertelt een geheim.
De jongen heeft een geheim verteld

Hij onthoudt de pincode gemakkelijk.
Hij heeft die code nooit kunnen onthouden.



Slide 8 - Tekstslide

Taalkundig- en redekundig ontleden
Bij taalkundig ontleden geef je elk woord van de zin een aparte naam. 
Bij redekundig ontleden geef je elk zinsdeel een aparte naam. Een zinsdeel kan uit meerdere woorden bestaan.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
- koppelwerkwoord
- zelfstandig werkwoord
- hulpwerkwoord


                                                                              

voorzetsel
telwoord
bijwoord
voegwoord
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
vragen voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Het wetsvoorstel zal waarschijnlijk door de Tweede Kamer worden aangenomen.
A
zal = hulpwerkwoord
B
zal = koppelwerkwoord
C
zal = zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Het wetsvoorstel zal waarschijnlijk door de Tweede Kamer worden aangenomen.
A
worden= hulpwerkwoord
B
worden = koppelwerkwoord
C
worden = zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Hersenvliesontsteking en cholera komen in Nigeria vaak voor.
A
en = bijwoord
B
en = voegwoord
C
en = voorzetsel
D
en = zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Het kleine meisje was erg verdrietig
A
verdrietig = bijwoord
B
verdrietig = voorzetsel
C
verdrietig = bijvoeglijk naamwoord
D
verdrietig = voegwoord

Slide 16 - Quizvraag

Het kleine meisje was erg verdrietig
A
erg = bijwoord
B
erg = voorzetsel
C
erg = bijvoeglijk naamwoord
D
erg = voegwoord

Slide 17 - Quizvraag

Redekundig ontleden

persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
naamwoordelijk deel
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp


voorzetsel voorwerp
bijwoordelijke bepaling
bijvoeglijke bepaling

Slide 18 - Tekstslide

Het gaat steeds beter.
A
het = bijwoordelijke bepaling
B
het = meewerkend voorwerp
C
het = lijdend voorwerp
D
het = onderwerp

Slide 19 - Quizvraag

Ik gaf (aan) haar een appel.
A
haar = onderwerp
B
haar = meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quizvraag

Onze hond was de hele avond onrustig.
A
was onrustig = naamwoordelijk gezegde
B
was onrustig = werkwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quizvraag

Die appels lijken rijp.
A
lijken rijp = naamwoordelijk gezegde
B
lijken rijp = werkwoordelijk gezegde

Slide 22 - Quizvraag

Dat heeft Yazan mij geleerd.
A
dat = onderwerp
B
dat = meewerkend voorwerp
C
dat = lijdend voorwerp
D
dat = bijwoordelijke bepaling

Slide 23 - Quizvraag

Huiswerk voor 15-03
Doorlezen:
blz 58 t/m 61
blz 65 t/m 68

Maken + nakijken:
blz 98 t/m 102
blz 104 t/m 108

Slide 24 - Tekstslide

Ik ken het verschil tussen het naamwoordelijk gezegde en het werkwoordelijk gezegde
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Ik ga mijn huiswerk maken en nakijken, zodat we dit op 15 maart kunnen bespreken.
0100

Slide 26 - Poll

Slide 27 - Tekstslide