Faustulus cogitat:
‘Dei pueros protegunt,
nam flumen eos non submergit
et lupa eis non nocet.’
Faustulus pueros tollit et domum portat.
Pueros uxori tradit. Dicit:
‘Mihi et tibi dei favent,
nam filios nobis praebent.’
Femina ridet. Pueris nomina dat:
alterum Romulum, alterum Remum vocat.
Pueris mater est, sicut Faustulus eis pater est.
Faustulus denkt:
'De goden beschermen de jongens, want de rivier laat ons niet verdrinken
en de wolvin doet ons geen kwaad.'
Faustulus tilt de jongens op en draagt hen naar huis.
Hij overhandigt de jongens aan zijn echtgenote. Hij zegt:
'De goden geven steun aan mij en jou,
want zij bieden ons zoons (aan).'
De vrouw lacht. (Aan) de jongens geeft zij namen: de een noemt zij Romulus, de ander Remus.