10-5

--
Ik leer wat tegenstellingen zijn en hoe ik die kan herkennen in een zin
tegenstellingen en diens signaalwoorden
Hoofdstuk 4 woordenschat opdracht 1,2,3
hoe ging het?
Hoofdstuk 4 woordenschat opdracht 1,2,3
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

--
Ik leer wat tegenstellingen zijn en hoe ik die kan herkennen in een zin
tegenstellingen en diens signaalwoorden
Hoofdstuk 4 woordenschat opdracht 1,2,3
hoe ging het?
Hoofdstuk 4 woordenschat opdracht 1,2,3

Slide 1 - Tekstslide

WOORDENSCHAT

een tegenstelling zoeken



Een tegenstelling is het omgekeerde van iets. 

Zo is lekker een tegenstelling van vies. 

Andere tegenstellingen zijn: 
licht – donker, vroeg – laat, hoog – laag.

Slide 2 - Tekstslide

WOORDENSCHAT

een tegenstelling zoeken



In teksten kun je een tegenstelling herkennen door 
op signaalwoorden te letten, zoals
maar, toch, hoewel, echter.

Bijvoorbeeld:
- Zijn antwoord is niet dom, maar juist slim.
- Hoewel de man moedig leek, was hij laf.

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht: los de puzzel op.

Slide 4 - Tekstslide

1. wat is de tegenstelling van verlies?

Slide 5 - Open vraag

2. wat is de tegenstelling van stilte?

Slide 6 - Open vraag

3. wat is de tegenstelling van ouderwets?

Slide 7 - Open vraag

4. wat is de tegenstelling van rijkdom?

Slide 8 - Open vraag

5. wat is de tegenstelling van orde?

Slide 9 - Open vraag

6. wat is de tegenstelling van tekort?

Slide 10 - Open vraag

7. wat is de tegenstelling van schoon?

Slide 11 - Open vraag

8. wat is de tegenstelling van omhoog?

Slide 12 - Open vraag

Welk woord lees je in de blauwe vakjes?

Slide 13 - Open vraag

Wat is een tegenstelling van windstil?
- - - - - - - - - - -

Slide 14 - Open vraag

Opdracht

In de volgende silde lees je zinnen,
In elke zin staat een tegenstelling.

Noteer steeds het signaalwoord dat wijst op een tegenstelling.
Signaalwoorden voor tegenstelling herkennen.

Slide 15 - Tekstslide

Evy houdt niet van buiten spelen, maar wel van binnen spelen.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 16 - Open vraag

Hoewel Fabian klusjes vervelend vindt, vindt hij dit klusje juist leuk.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 17 - Open vraag

Viv koopt meestal een klein ijsje, toch heeft ze nu een groot ijsje gekocht.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 18 - Open vraag

Sam slaapt graag op een harde matras, in het hotel had hij echter een zachte.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 19 - Open vraag

Hoewel Vera veel dure kleren heeft, is haar jas juist goedkoop.
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 20 - Open vraag

Aan de slag 
Maak: Hoofdstuk 4 woordenschat opdracht 1,2,3 
(dit is ook het huiswerk)
timer
1:00

Slide 21 - Tekstslide