1 Je
verraad / verraadt toch zeker je spiekende klasgenoot niet?
2 De vader van het grote gezin laad / laadt de caravan al dagen van tevoren in.
3 Ik bevind / bevindt mij momenteel in een lastige situatie.
4 In de tuin van de buren bespied / bespiedt de kat de vogels.
5 Vind / vindt je dit compromis wel een goede oplossing?
6 Normaal gesproken vergoed / vergoedt de verzekering deze inbraakschade.