Formuleren - Verwijsfouten

Formuleren - Verwijsfouten
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Formuleren - Verwijsfouten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je dubbelop- en verwijsfouten herkennen en onduidelijk verwijzen vermijden.

Slide 2 - Tekstslide

Planning 
1. Herhaling;
2. Nakijken huiswerk;
3. Verwijsfouten en onduidelijk verwijzen;
4. Aan de slag 

Slide 3 - Tekstslide

Hij is altijd en eeuwig bezig.
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 4 - Quizvraag

Laten we het overnieuw doen.
A
Dubbele ontkenning
B
Pleonasme
C
Tautologie
D
Contaminatie

Slide 5 - Quizvraag

Verwijzen, hoe doe je dat? 

Slide 6 - Tekstslide

Ze vertelde mij iets totaal anders, .... mij irriteerde.
A
Dat
B
Wat
C
Die
D
Wie

Slide 7 - Quizvraag

Je moet hen/hen ook vragen om te komen.
A
Hen
B
Hun

Slide 8 - Quizvraag

De bibliotheek heeft .... deuren geopend voor bezoekers.
A
Zijn
B
Hun
C
Haar
D
Die

Slide 9 - Quizvraag

Het mooiste ... ik heb gelezen zal ik je vertellen
A
Dat
B
Wat
C
Die
D
Wie

Slide 10 - Quizvraag

De directie heeft zijn/haar leden streng toegesproken.
A
Zijn
B
Haar

Slide 11 - Quizvraag

Hoe verwijs je correct? 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig? 
We onderscheiden mannelijke, vrouwelijk en onzijdige woorden.
Mannelijke en vrouwelijke woorden zijn de-woorden; 
Onzijdige woorden zijn altijd het-woorden.

Slide 14 - Tekstslide

Onzijdige woorden
Naar onzijdige woorden verwijs je met "het" en "zijn". 
Let op: ook namen van landen, provincies, steden en clubs zijn het-woorden, dus onzijdig!
Ook verkleinwoorden zijn het-woorden!

Asten is blij met zijn klokkenmuseum.
Het meisje dat daar loopt, is mijn beste vriendin.

Slide 15 - Tekstslide

De-woorden
De-woorden zijn dus mannelijk of vrouwelijk. 
Naar mannelijke woorden verwijs je met hij, hem en zijn. Naar vrouwelijke woorden verwijs je met zij, ze en haar. 

1. Kijk of het woord duidelijk mannelijk of vrouwelijk is;
2. Als het woordgeslacht niet te zien is, mag je ervan uitgaan dat het woord mannelijk is.; 
3. Tenzij dat het woord een uitgang heeft op een van de volgende uitgangen: -heid, -nis, -ing, -schap, -te, -de, -ie, -ij, -iek, -theek, -teit, -uur, -st.
(Minderheid, geschiedenis, lening, bibliotheek, vangst, ...). 

Slide 16 - Tekstslide

Hen of hun? 
Gebruik "hen" wanneer...
1. ... het verwijswoord lijdend voorwerp is: Ik bedankte hen.
2. ... het verwijswoord na een voorzetsel staat en als meewerkend voorwerp gebruikt is: Ik geef aan hen een compliment.
Gebruik "hun" wanneer ...
... het verwijswoord als meewerkend voorwerp gebruikt wordt zonder voorzetsel: Ik geef hun een compliment.


Slide 17 - Tekstslide

"Wat" gebruik je na
1. Een hele zin: Het regende gisteren de hele dag, wat ik erg vervelend vond.
2. De overtreffende trap: Het beste wat me ooit is overkomen...
3. Onbepaalde voornaamwoorden: Alles wat ik wens, is een goede gezondheid. 

Slide 18 - Tekstslide

Ze doen waar hun zin in hebben.

Klopt deze verwijzing?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

De bibliotheek organiseert vaak leuke activiteiten voor [zijn] leden.
Klopt de verwijzing? Zo nee, verbeter de verwijzing.
A
De verwijzing is correct
B
haar
C
hun
D
het

Slide 20 - Quizvraag

De hond is voor veel mensen een kameraad [met wie] ze een hechte band opbouwen.

Klopt de verwijzing? Zo nee, verbeter de verwijzing
A
De verwijzing is correct
B
waarop
C
waarmee
D
op wie

Slide 21 - Quizvraag