H2 Formules en Vergelijkingen samenvatting



Wat gaan we doen vandaag?


Waar gaat Hoofdstuk 2 eigenlijk over?
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?


Waar gaat Hoofdstuk 2 eigenlijk over?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formules en Vergelijkingen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een vergelijking?
Uitleg: 
Stel een kok kan zijn verdiensten uitrekenen met de formule
verdiensten = 8t + 2
t is de tijd in uren dat hij werkt
Ik wil weten hoeveel uur hij moet werken om 42 euro te verdienen.
Dan maak ik de vergelijking   8t + 2  = 42

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met welke methode los je een
vergelijking op?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

2.1 Grafieken tekenen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methode 1. Grafieken 
stap 1. Maak een tabel en reken minimaal 
              3 punten uit.
stap 2. Teken de grafiek(en)
stap 3. Zoek het snijpunt  en lees  t  af
dit noem je ook het de eerste coördinaat van het 
omslag punt
stap 4. Bereken met  t wat de lengte is.



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij een tabel kun je een .............
tekenen.
A
coördinaten
B
assenstelsel
C
grafiek
D
tabel

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het omslagpunt/snijpunt van deze twee grafieken?
A
Na 2 uur branden zijn de kaarsen beide 20 cm
B
De kaarsen zijn bij 10 cm even duur
C
De kaarsen zijn na 3 uur branden op
D
Na 3 uur branden zijn de kaarsen beide 10 cm

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Wat zijn de coördinaten van het omslagpunt/snijpunt van deze 2 grafieken?
A
4,2
B
(2,4)
C
(2,2)
D
(4,2)

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2.2 Inklemmen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methode 2. Inklemmen
stap 1. Maak de vergelijking
stap 2. Teken een inklemtabel
stap 3. Schrijf 3 gokken op (waarvan 1 de juiste is)
stap 4. Geef antwoord op de vraag.



Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je moet een vergelijking oplossen met 'inklemmen'
zou dit dan een goede tabel zijn?
A
ja, alles wat je moet berekenen staat erop
B
nee, er mist één kolom

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Bert werkt in een supermarkt. Hij verdient €42,25. Hoeveel uur heeft hij gewerkt?
De vergelijking is :
3,45 + 4,85 x tijd in uren= 42,25.

Hoeveel uur heeft hij gewerkt? Los op met inklemmen
A
6 uur
B
7 uur
C
8 uur
D
9 uur

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Los de volgende vergelijking op met inklemmen:
2,50 + 0,50f = 15
A
f = 5
B
f = 30
C
f = 10
D
f = 25

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Los op met Inklemmen
300 + 240 x tijd = 2220 gram
A
6
B
7
C
8
D
9

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2.3 Balansmethode

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methode 3.Balansmethode

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijkingen oplossen 
Hiervoor gebruik je de balansmethode.

Ik ga uitleggen hoe je de balansmethode toepast met een 
stappenplan.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Methode 3.Balansmethode
stap 0. Maak een vergelijking

stap 1. Links het losse getal wegwerken

(stap 2. Rechts de letterterm wegwerken )        

stap 3. Delen door het getal wat voor de letter staat.

stap 4. Controleer je oplossing in de vergelijking.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een vergelijking?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vergelijking hoort hierbij?
A
3b = 8
B
3b + 1 = 7
C
3b + 7 = 1
D
b = 7

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vergelijking hoort hierbij?
A
3b + 2 = 11
B
2b = 12
C
3b = 8
D
2b + 3 = 11

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Los de vergelijking
2b+5=11
op
A
b = 3
B
b = 6
C
b = 3,5
D
b = 9

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7b - 4 = 24
Wat wordt de vergelijking na stap 1?
A
7b = 20
B
7b = 28
C
7b -28 = 0
D
3b = 24

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7b - 4 = 24
Wat is dan de oplossing voor b?
A
7b = 20 b = 13
B
7b - 28 = 0 7b = 28
C
7b = 28 b = 4
D
3b = 24 b =8

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vergelijking is 13 a - 6 = 33.
De oplossing is a = 2
Klopt dit?...Controleer dit.
A
ja klopt
B
nee klopt niet
C
ik weet niet hoe ik dat moet controleren

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2.4 Formules uit Grafieken
Hoe weet je het stijggetal of daalgetal vanuit een grafiek?
en hoe kan je een formule maken bij een grafiek met regelmaat?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formules maken vanuit de grafiek 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan in een grafiek van een lineaire grafiek het begingetal aflezen.
Begingetal in de grafiek: 
-waar de grafiek/lijn de verticale as snijdt.
- de bijbehorende waarde bij 0 op de horizontale as.
Startgetal = 50

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het begingetal ?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het begingetal van deze grafiek?
A
6
B
1
C
2
D
ik begrijp dit niet

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het begingetal ?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Formule maken

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de variabelen?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het stijggetal of daalgetal berekenen
Voorbeeld
Stap 1.    Zoek twee roosterpunten op de grafiek.


Stap 2.   Bereken de horizontale afstand ; 
dus hoeveel stappen van links naar rechts
en de vertikale afstand , dus hoeveel stappen 
van boven of naar beneden

Stap 3.
Deel de vertikale afstand door de horizontale 
afstand.   Dit antwoord is het stijggetal/daalgetal.
Deel de verticale waarde door de horizontale waarde.
verticaal : horizonaal = stijggetal of daalgetal.

Slide 35 - Tekstslide

De slide tript em lol
Stijggetal en daalgetal
Dus: 
Hoe bereken je een stijg- of daalgetal:
verticale toename : horizontale toename
     

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je een stijg- of daalgetal?
A
verticaal : horizontaal
B
horizontaal : verticaal

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het stijggetal?
A
1
B
400
C
2800
D
600

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het stijggetal bij deze grafiek?
A
6
B
1
C
2
D
ik begrijp dit niet

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule van deze grafiek?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2.5 Formules uit Tabellen
Hoe weet je het stijggetal of daalgetal vanuit een tabel?
en kan je een formule maken bij een tabel met regelmaat?

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formules maken vanuit tabellen 
stap 1. Je beginpunt staat altijd 
 onder de 0.  Als je tabel geen
 0 heeft, dan  moet je terugrekenen.

stap 2.  Stijggetal of daalgetal
        = toe(af)name onderin de tabel
            toe(af)name bovenin de tabel

stap 3. Maak de formule met de variabele (onderin)  beginnen

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste formule
bij deze tabel?
A
tijd = 0 + 3 x gewicht
B
Gewicht in kg= 105 - 2x tijd
C
Gewicht in kg= 105 - 6x tijd
D
Gewicht in kg= 105 + 2x tijd

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inzicht vraag:
Wat is hieronder een vergelijking?
A
5p + 3 = 18
B
8 + 3 = 11
C
5 x 3 + 9

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies