In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa
Slide 2 - Sleepvraag
De post debiteuren op een balans is:
A
Een schuld en behoort tot het lang vreemd vermogen
B
Een schuld en behoort tot het kort vreemd vermogen
C
Een bezitting en behoort tot de vaste activa
D
Een bezitting en behoort tot de vlottende activa
Slide 3 - Quizvraag
De auto's van het loodgietersbedrijf vormen
A
Een schuld en behoren tot het lang vreemd vermogen
B
Een schuld en behoren tot het kort vreemd vermogen
C
Een bezitting en behoren tot de vaste activa
D
Een bezitting en behoren tot de vlottende activa
Slide 4 - Quizvraag
Crediteuren behoren tot het
A
Verstrek leverancierskrediet
B
verstrekt afnemerskrediet
C
ontvangen leverancierskrediet
D
ontvangen afnemerskrediet
Slide 5 - Quizvraag
Verkocht op rekening: goederen voor € 1.900,-. Dit inkoopwaarde was € 1.500,-
Slide 6 - Open vraag
Een individuele arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen
A
vakbond en werkgever
B
vakbond en de regering
C
vakbond en de werknemer
D
werkgever en werknemer
Slide 7 - Quizvraag
Wat staat er NIET in de individuele arbeidsovereenkomst?
A
Salaris
B
Minimumloon
C
Werktijden
D
Wat voor werk je doet
Slide 8 - Quizvraag
Een collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen
A
vakbond en werkgevers
B
vakbond en de regering
C
vakbond en de werknemer
D
werkgever en werknemer
Slide 9 - Quizvraag
Yasmine heeft een arbeidsovereenkomst getekend bij BV Sneek voor 9 maanden Dit is een voorbeeld van arbeidsovereenkomst :
A
onbepaalde tijd
B
bepaalde tijd
C
projecttijd
D
alle antwoorden zijn juist
Slide 10 - Quizvraag
Hoofdstuk 15 paragraaf 2-5
Slide 11 - Tekstslide
15.2 Wegving ontslag en Arbo
Je kunt:
De opzegverboden van een arbeidsovereenkomst benoemen
De manieren herkennen waarop een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde en bepaalde tijd kan eindigen
Uitleggen hoe de overheid met wet- en regelgeving zorgt voor goede arbeidsomstandigheden
Slide 12 - Tekstslide
Welke reden voor ontslag is niet terecht? Je wordt ontslagen:
A
omdat je bij een ander bedrijf solliciteert.
B
omdat je werk door een robot wordt overgenomen.
C
terwijl je nog in je proeftijd zit.
D
vanwege tegenvallende resultaten van het bedrijf.
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Als je onterecht ontslagen wordt kun je:
A
Naar de rechter gaan
B
Naar de vakbond gaan
C
Je kan niks doen
D
geen idee
Slide 15 - Quizvraag
Ontslag op staande voet. Welke zin is juist?
1. Als je zelf ontslag neemt, is dat ontslag op staande voet. 2. Bij ontslag op staande voet heb je recht op een uitkering. 3. Roberto zegt tegen zijn baas dat hij meer wil verdienen. Zijn baas mag hem dan op staande voet ontslaan. 4. Bij ontslag op staande voet moet een baas zich houden aan de opzegtermijn.
A
1 is juist.
B
2 is juist.
C
3 is juist.
D
Geen enkele zin is juist.
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Wat houdt de transitievergoeding in?
A
Alle werknemers hebben na een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar, waarnaar ontslag volgt, recht op transitievergoeding.
B
Transitievergoeding geldt alleen voor medewerkers met contracten voor onbepaalde tijd.
C
De transitievergoeding is een vergoeding na ontslag die zowel voor werknemers als zelfstandig ondernemers geldt.
D
Alle medewerkers die een tijdelijk contract hebben dat niet verlengd wordt, hebben recht op een transitievergoeding.
Slide 18 - Quizvraag
Wanneer mag je een werknemer niet ontslaan?
Slide 19 - Tekstslide
Wanneer mag je een werknemer wel ontslaan?
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Aan de slag
Maak opgave 15.6 en 15.9
Zelf lezen blz. 238
maken opgave 15.10
Slide 25 - Tekstslide
Herhaling
Slide 26 - Tekstslide
Wat is een arbeidsovereenkomst?
A
Een afspraak tussen werkgever en werkgever
B
Opzegtermijn
C
Proeftijd
D
Een afspraak tussen werknemer en werkgever
Slide 27 - Quizvraag
CAO is een arbeidsovereenkomst voor een:
A
hele groep werknemers in een bepaalde bedrijfstak
B
één werknemer
C
één werkgever
D
hele groep werkgevers in een bepaalde bedrijfstak
Slide 28 - Quizvraag
15.4 Ondernemingsraad en vakbond
Je kunt
de bevoegdheden van een ondernemingsraad noemen
de bevoegdheden en taken van de vakbond noemen
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Bevoegdheden ondernemingsraad
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Bevoegheden/taken vakbond
Slide 33 - Tekstslide
15.5 Beloning
Je kunt:
- de bestanddelen van de loonkosten noemen
- de berekening van brutoloon naar nettoloon beschrijven
- verschillende beloningsvormen noemen
Slide 34 - Tekstslide
Premies voor sociale verzekeringen =
premies volksverzekeringen (betaald door werknemer)*
+
premies werknemersverzekeringen (betaald door werkgever)
*werkgever houdt de premie in van het brutoloon en draagt dit af aan de belastingdienst.