In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Unit 3 Grammar review
Slide 1 - Tekstslide
Today's lesson
Review grammar
Prepare for diagnostic test
Slide 2 - Tekstslide
Future
Present simple: tijdens in toekomst volgens een schema (openingstijden, vertrektijden, etc.) - The bus leaves at 8.
Present continuous: als iets in de toekomst gepland/afgesproken is - I'm taking a plane to Greece next week.
To be going to: als je iets van plan bent of als je aanwijzingen hebt dat iets meteen gaat gebeuren - I'm going to become a doctor / It's going to rain soon.
Will + hele ww: bij voorspellingen in de toekomst of als je iets beslist op het moment van spreken - It will be sunny next week / I'll help you!
Slide 3 - Tekstslide
Welke vorm van de future is correct hier?
A
The train is leaving at 8.15 a.m.
B
The train leaves at 8:15 a.m.
C
The train is going to leave at 8.15 a.m.
D
The train will leave at 8:15 a.m.
Slide 4 - Quizvraag
Je ziet dat het glas op tafel aan het wankelen is en bijna valt. Welke vorm van de future gebruik je?
A
The glass falls.
B
The glass is falling.
C
The glass is going to fall.
D
The glass will fall.
Slide 5 - Quizvraag
Je kijkt naar het weerbericht voor morgen. Welke vorm van de future wordt er gebruikt?
A
There will be sunny spells tomorrow.
B
There are sunny spells tomorrow.
C
There are going to be sunny spells tomorrow.
D
There are being sunny spells tomorrow.
Slide 6 - Quizvraag
Je hebt een feestje georganiseerd voor volgende week. Welke vorm van de future gebruik je?
A
We have a party next week.
B
We are having a party next week.
C
We will have a party next week.
D
We are going to have a party next week.
Slide 7 - Quizvraag
Adjectives / adverbs
Adjective = bijvoeglijk naamwoord - zegt iets over een werkwoord - The beautiful dancer.
Adverb = bijwoord - zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord
She dancesbeautifully/ Theverybeautiful dancer / She
dances extremelybeautifully.
Een bijwoord wordt meestal gemaakt door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten.
Slide 8 - Tekstslide
They are talking .... because of the sleeping baby.
A
quiet
B
quietly
Slide 9 - Quizvraag
That's a .... painting.
A
beautiful
B
beautifully
Slide 10 - Quizvraag
Your plan sounds ...
A
good
B
well
Slide 11 - Quizvraag
That car drives very ....
A
fast
B
fastly
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
I .... play basketball very well.
A
can
B
could
C
may
D
might
Slide 15 - Quizvraag
.... I have a ticket, please?
A
Can
B
Could
C
May
D
Might
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
We ... play the violin since we were 7 year old.
A
can
B
could
C
may
D
have been able to
Slide 18 - Quizvraag
She ..... travel by herself now that she's 18.
A
is able to
B
is allowed to
C
can
D
may
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
I think you .... go to bed earlier, that will really help you to focus better.
A
have to
B
must
C
should
Slide 22 - Quizvraag
I ... tidy up my room first before I'm allowed to meet my friends.