Herhaling grammar unit 5 B2HV

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Herhaling grammar unit 5 B2HV

Rules for this lesson

• Als je gemiddelde voor Engels een 7,0 of hoger is hoef je deze herhaling niet mee te doen (het mag natuurlijk altijd wel!)
• Wil je niet meedoen met de herhaling, dan mag je zelfstandig gaan leren voor Engels, of een ander vak waar je veel moeite mee hebt, of de vlog.
• Dit mag zowel op de gang als in het lokaal.
• Als je op de gang gaat werken verwacht ik een serieuze werkhouding! Je gaat niet zitten gamen, kletsen of eten halen in de kantine. Merk ik dat dit wel gebeurd, dan wordt je absent gemeld voor de les.

Explanation Future

4 soorten Future

1. Will + hele werkwoord

2. to be going to + hele werkwoord

3. present simple

4. present continuous

Wait! I ____ (help) you clean that mess.

1. will help
2. am going to help

I read in the papers that tomorrow it ____ (rain).

1. will rain
2. is going to rain

I bet you that Bayern ____ (win) the Champions League this year.

No! Have you seen their list of injuries? Bayern ____ (win + not) it. (let op: voluit schrijven)

Explanation first conditional

If - sentences (first conditional)

If you study well,

you will pass the test. 

Wanneer gebruik je de first conditional?

* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.

Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

If - sentences (first conditional)

If you study well,

you will pass the test. 

voorwaarde

waarschijnlijk gevolg

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.

* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple

  study

If - sentences (first conditional)

If you study well,

you will pass the test. 

voorwaarde

waarschijnlijk gevolg

* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord

  will pass

If - sentences (first conditional)

If you study well,

you will pass the test. 

voorwaarde

waarschijnlijk gevolg

* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord

  will pass

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.

* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple

  study

If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.

1. have - will buy
2. will have - buy
3. have - buy
4. will have - will have

If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.

1. will win - will treat
2. win - will treat
3. win - treat
4. will win - treat

I ... (to stay) home, if it ... (to rain)

1. stay - will rain
2. stay - rains
3. will stay - rains
4. will stay - will rain

If it .... (snow) tonight,
the coach will cancel the match

Explanation adjectives and adverbs

Adjectives and Adverbs

English 

 

Bijwoorden - Uitleg Nederlands

Woorden die ergens 'bij' horen (vandaar 'bijwoord'). Het geeft informatie over een ander woord in de zin.

Vaak zegt het iets over hoe, waar of op welk moment iets gebeurt.

Bijwoord = GEEN bijvoeglijk nw

Een bijvoeglijk naamwoord zegt namelijk iets over een zelfstandig naamwoord (vb: de blauwe auto)

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord (vb: de auto rijdt langzaam)

What is an adverb?

Een 'adverb' (bijwoord) is een omschrijvend woord dat iets zegt over  bijv een 'verb'(werkwoord)  

bijvoorbeeld: I  can sing beautifully

Een 'adverb' (bijwoord)kan ook iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord:

Bijvoorbeeld: 

A big Mac is an incredibly unhealthy burger

(incredibly = bijwoord

unhealthy = bijvoeglijk naamwoord

burger = zelfstandig naamwoord)

En als laatste:

Een adverb (bijwoord) kan iets zeggen over een ander bijwoord.

Bijvoorbeeld:

He drives very slowly

(very = bijwoord

slowly = bijwoord

drives = werkwoord)

Hoe maak je een adverb?

door +ly te plakken
bijvoorbeeld:

That music is loud --> He is talking loudly

Please be quiet. --> and whisper quietly

Spellingsuitzonderingen!

• woord eindigt op -le  ->   -ly            terrible -> terribly  

• woord eindigt op medekl.+y    ->    -ily            easy -> easily  

• woord eindigt op -ic -> -ically            fantastic -> fantastically 

nog meer uitzonderingen 

Goed :        good – goodly    well 

hard :       hard – hardly     hard 

Snel :          fast – fastly     fast 

laag :          low– lowly     low 

lang :          long – longly     long

Exeptions 

Adjectives	Adverbs
Zintuigelijke werkwoorden - feel - smell - taste - look - to be - sound	how to make them? - ends with an Y = + ily - ends with LE = + ly - ends with IC = + icily

Recap
adverbs zijn:

1. zelfstandige naamwoorden
2. bijvoeglijke naamwoorden
3. bijwoorden
4. werkwoorden

Adjectives and adverbs
She sings.....

1. beautiful
2. beautifully

Adjectives and adverbs
The game looks ...

1. cool
2. coolly

Adjectives and adverbs
The garden is .....

1. beautifully
2. beautiful

Adjectives and adverbs
She dances ......

1. wonderful
2. wonderfully

Adjectives and adverbs
It tastes ....

1. good
2. well

Adjectives and adverbs
The concert is .....

1. terribly
2. terrible

Adjectives & adverbs: The coffee is ....

1. bad
2. badly

Adjectives and adverbs
Maureen played .... and lost the game.

1. bad
2. badly

Which one is correct?:
It is _____ hot today!

1. Really
2. Real

Fill in the correct form:
The car drove _____ _____

1. Slowly extremely
2. Extremely slowly