§4 koppelteken en weglatingsstreepje

Woensdag 11 december 
klas 2G 
Nederlands
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 11 december 
klas 2G 
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

§4 spelling
Koppelteken en weglatingsstreepje

Het gaat om dit teken: -

Je gebruikt het om woorden te koppelen en om delen van woorden weg te laten. In deze les leer je wanneer je dit teken kunt gebruiken.


Slide 2 - Tekstslide

Samenstelling
Samenstelling = een woord dat bestaat uit twee of meer woorden.

rood harig meisje  |  roodharig meisje
grote bos brand  |  grote bosbrand

Slide 3 - Tekstslide

- als koppelteken
Wanneer wel een streepje en wanneer niet?

autoband   |   auto-ongeluk
chocoladevla    |    chocolade-ijs
radiozender    |    radio-uitzending


Slide 4 - Tekstslide

- als koppelteken
Regel: samenstellingen schrijf je in principe aan elkaar.
bijvoorbeeld:
voetbal + competitie = voetbalcompetitie
tentamen + stress =  tentamenstress

Slide 5 - Tekstslide

- als koppelteken
Uitzondering 1:
Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen.
bijvoorbeeld:
auto + ongeluk = auto-ongeluk 

Slide 6 - Tekstslide

politie + academie
A
politie academie
B
politieacademie
C
politie-academie

Slide 7 - Quizvraag

studie + avond
A
studie avond
B
studieavond
C
studie-avond

Slide 8 - Quizvraag

gala + avond
A
gala avond
B
galaavond
C
gala-avond

Slide 9 - Quizvraag

domino + effect
A
domino effect
B
dominoeffect
C
domino-effect

Slide 10 - Quizvraag

rij + examen
A
rij examen
B
rijexamen
C
rij-examen

Slide 11 - Quizvraag

- als koppelteken
Uitzondering 2:
Je gebruikt ook een koppelteken als er 3 dezelfde medeklinkers naast elkaar staan.
bijvoorbeeld:
business + strategie = business-strategie

Slide 12 - Tekstslide

- als koppelteken
Regel 2:
Je gebruikt ook een koppelteken bij bijzondere woordcombinaties
bijvoorbeeld:
doe het zelf + zaak = doe-het-zelfzaak
(Je schrijft de samenstelling met deze combinatie dan wel vast aan de combinatie)

Slide 13 - Tekstslide

- als koppelteken
Regel 3:
Je gebruikt ook een koppelteken bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St. of Sint. Maar niet bij een afkorting die je als woord uitspreekt.
bijvoorbeeld: 
A4-papier, Sint-Antonius,
havoleerling

Slide 14 - Tekstslide

- als koppelteken
Regel 4:
Je gebruikt een koppelteken bij aardrijkskundige namen
bijvoorbeeld:
Zuid + Holland = Zuid-Holland

Slide 15 - Tekstslide

- als koppelteken
Regel 5
Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels: adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-

Bijvoorbeeld:
oud-burgemeester, interim-directeur.

Slide 16 - Tekstslide

- als koppelteken
Regel 6:
Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels:
anti-, oer-, on- en pro- alleen als er een hoofdletter na komt. Zo niet, schrijf je ze aan elkaar.

bijvoorbeeld: 
oer-Hollands, maar oerknal

Slide 17 - Tekstslide

- als koppelteken
Regel 7:
Je gebruikt een koppelteken bij samenstellingen met twee gelijkwaardige woorden (het ene woord geeft niet de soort aan, zoals bij 'gewone' samenstellingen).

Bijvoorbeeld: cultureel-maatschappelijk, zwart-wit

Slide 18 - Tekstslide

- als koppelteken
  • Samenstellingen met klinkerbotsing (mango-ijs)
  • Onoverzichtelijke samenkoppelingen (kant-en-klaar)
  • Letters, cijfers, tekens, afkortingen, St, Sint (CDA-lid, St.-Pieter)
  • Aardrijkskundige namen (Noord-Brabant)
  • In woorden met bepaalde voorvoegsels, zie boek (non-verbaal)
  • 2e deel samenstelling met hoofdletter (anti-Russisch)
  • Woorden die uit 2 gelijkwaardige woorden bestaan (café-bistro)

Slide 19 - Tekstslide

Welk woord is juist?
A
Zuid Amerikaan
B
Zuidamerikaan
C
Zuid-Amerikaan

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is juist?
A
radio actief
B
radioactief
C
radio-actief

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is juist?
A
ex vriendin
B
exvriendin
C
ex-vriendin

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is juist?
A
huis aan huisblad
B
huisaanhuisblad
C
huis-aan-huisblad

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is juist?
A
navo verdrag
B
navoverdrag
C
navo-verdrag

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord is juist?
A
€ teken
B
€teken
C
€-teken

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is juist?
A
oer brood
B
oerbrood
C
oer-brood

Slide 26 - Quizvraag

- als weglatingsstreepje
Mavoleerlingen en havoleerlingen.
Nieuwe schoenen en oude schoenen.


Slide 27 - Tekstslide

- als weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord herhaalt, mag je dat deel weglaten. Hiervoor in de plaats zet je een -.

Leesboeken en prentenboeken > lees- en prentenboeken
Meisjesbroeken en meisjesjassen > meisjesbroeken en -jassen

Dit geldt niet voor hele woorden, dan laat je gewoon het woord weg:
Hele broodjes en halve broodjes > hele en halve broodjes


Slide 28 - Tekstslide

Laat weg wat je weg mag laten:
dorpsstraten en dorpspleinen

Slide 29 - Open vraag

Laat weg wat je weg mag laten:
witte bonen, bruine bonen en groene bonen

Slide 30 - Open vraag

Laat weg wat je weg mag laten:
opmerkingen en aanmerkingen

Slide 31 - Open vraag

Aan de slag.......
Cursus 7, §4:

1. Theorie lezen
2. Opdracht 1 t/m 6 maken

Slide 32 - Tekstslide