Paragraaf 2.1 deel 2

Welkom
3 vwo ECONOMIE  ||  2024-2025
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom
3 vwo ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 1A
  1. Directe ruil kan lastig zijn, omdat: 
  2. je wilt goederen ruilen die soms lastig in stukken te verdelen zijn;
  3. je moet bepalen hoeveel de goederen waard zijn waarmee je wilt ruilen;
  4. sommige goederen kun je lastig bewaren;
  5. je moet een persoon vinden die nodig heeft wat jij hebt en die heeft wat jij wilt hebben. 

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 1
B. Bijvoorbeeld: Als je tien keer de auto van de buren wast, mag je een keer mee naar een voetbalwedstrijd. 
C. Als ruilen lastig is omdat er weinig of geen ruilmiddelen zijn, zullen mensen vooral de producten maken die ze nodig hebben om in leven te blijven. Als er wel ruilmiddelen zijn, kun je werk verdelen en kunnen mensen zich gaan specialiseren in hetgeen waar ze goed in zijn en de producten die ze dan maken ruilen tegen andere producten. 

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2
Nadelen van zout: Het kan nat worden; is lastig om mee te nemen. 
Nadelen van schelpen: Ze zijn vaak maar beperkt beschikbaar; soms lastig om op te slaan en te vervoeren. 
Nadelen van munten: Ze moeten gemaakt worden en daar heb je metaal voor nodig; als je veel geld wilt meenemen is dat zwaar.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2
B. Als er sprake is van een ruilmiddel, is er altijd sprake van indirecte ruil. 
C. Zout is lastig om mee te nemen. Het kan ook nat worden. Munten zijn gemakkelijk mee te nemen en zijn waardevast. 

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 3
A. Vinted: indirecte ruil. 
Kledingruil: directe ruil.
B.  Er wordt door kledingruil minder kleding weggegooid en ook minder nieuwe kleding gemaakt.
C. Door het systeem van kledingruil kom je in contact met je buurtgenoten en kun je aan elkaar kleding geven. Dat zorgt voor meer sociale binding in een buurt. 
D. Eigen antwoord. Met Vinted krijg je geld voor je kleding. Dat kun je gebruiken zoals je zelf wilt. Kledingruil is eenvoudiger en socialer, want je helpt elkaar in de buurt. Je hebt geen verzendkosten. 

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 4
A. Handelaren gebruikten wissels om weer goederen bij andere handelaren te kopen. De wissels werden dus verhandeld; ze kregen hierdoor de functie van een bankbiljet.
B. Bankbiljetten hebben vaak een grotere waarde dan munten. Metalen waren vaak schaars. Papier kun je gemakkelijk bijmaken.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 4C
Bij bankbiljetten is de waarde niet gekoppeld aan de waarde van de grondstof waarvan het gemaakt is. De waarde is dus gebaseerd op vertrouwen. We vertrouwen erop dat het bedrag dat op de munt of het bankbiljet staat, dat dat ook de waarde is die je ervoor krijgt, ookal is het materiaal van de munt of het bankbiljet niet de waarde die erop staat. 

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 5
A. ƒ 25 + ƒ 2,50 + ƒ 1 + ƒ 5 + ƒ 0,05 + ƒ 0,25 + ƒ 0,10 = ƒ 33,90.  
ƒ 33,90 ÷ 2,20371 = € 15,38
B. € 200 + € 200 + € 100 + € 100 + € 100 + € 50 +€ 50 + € 20 + € 10 + € 5 = € 835. 
€ 835 × 2,20371 = ƒ 1.840,10
C. Je kunt met de euro in veel Europese landen betalen. Je kunt de prijzen dan gemakkelijk vergelijken. Je hebt ook geen kosten meer voor wisselen van geld. 

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 6

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
Uitleggen hoe geld is ontstaan.
De drie functies van geld aan de hand van voorbeelden uitleggen. 

Slide 11 - Tekstslide

Vroeger deden mensen aan ruilhandel. Leg uit waarom we nu betalen met papier en hoe het geld van tegenwoordig dus is ontstaan.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het verschil tussen indirecte ruil en directe ruil?

Slide 13 - Open vraag

Geldfuncties

Slide 14 - Tekstslide

Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.

Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.

Drie manieren om geld te gebruiken.

Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.

Je geeft met geld de waarde van producten aan.

Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.



 Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel

Slide 15 - Sleepvraag

Aan het werk
Maken 7 t/m 10
Beheers je de leerdoelen?

Slide 16 - Tekstslide