§ 3.1 , 3.2 en 3.3

schaars en zeldzaam
schaars, niet zeldzaam
niet schaars, zeldzaam
niet schaars, niet zeldzaam
brood
zonsverduistering
regenwater
De Nachtwacht
1 / 33
volgende
Slide 1: Sleepvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

schaars en zeldzaam
schaars, niet zeldzaam
niet schaars, zeldzaam
niet schaars, niet zeldzaam
brood
zonsverduistering
regenwater
De Nachtwacht

Slide 1 - Sleepvraag

Arbeidsproductiviteit zegt iets over...
A
hoeveel een bedrijf produceert
B
hoeveel er binnen het bedrijf gemechaniseerd is
C
hoeveel mensen er in een bedrijf werken
D
hoeveel een werknemer gemiddeld produceert

Slide 2 - Quizvraag

Door een stijging van de arbeidsproductiviteit..
A
nemen kosten af waardoor de prijs kan dalen
B
nemen kosten toe waardoor de prijs stijgt
C
nemen kosten toe waardoor de prijs daalt
D
nemen kosten toe waardoor de prijs kan dalen

Slide 3 - Quizvraag

Noem twee manieren om de arbeidsproductiviteit te verhogen.

Slide 4 - Open vraag

Leerdoel
Je kunt de verschillende functies van geld binnen verschillende contexten uitleggenen en de verschillende waarden van geld toelichten.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Directe & indirecte ruil
Directe ruil (goederen / diensten tegen andere goederen / diensten) is lastig, omdat je dan iemand met een tegengestelde behoefte moet vinden.
Ruilen wordt een stuk makkelijker als er geld is, want iedereen kan tegen geld ruilen. Dat heet indirecte ruil.

Slide 7 - Tekstslide

Directe en indirecte ruil

Slide 8 - Tekstslide

De drie functies van geld
Er zijn drie functies van geld:

1) Ruilmiddel: geld wordt gebruikt om te ruilen / iets te kopen.

De ruilverhouding heet dan de prijs.

Slide 9 - Tekstslide

2) Oppotmiddel/spaarmiddel: geld wordt gebruikt om te sparen (dus om het later te gebruiken).

3) Rekenmiddel: geld wordt gebruikt om een waarde weer te geven.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Eisen aan geld
Geld moet aan vier eisen voldoen:
- het moet deelbaar zijn
- het moet handzaam zijn
- het moet duurzaam zijn
- het mag niet gemakkelijk 
na te maken zijn

Slide 12 - Tekstslide

Verschijningsvormen van geld
Geld heeft twee verschijningsvormen:

- giraal: geld wat op de betaalrekeningen 
van gezinnen en bedrijven staat.
 (Let op: dus niet op spaarrekeningen!)

- chartaal: munten en bankbiljetten.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Waarde van geld
- Intrinsieke waarde: waarde van het materiaal van het geld
- Extrinsieke of nominale waarde: waarde die erop staat.
- Interne/reële waarde: dit zegt iets over hoeveel je kunt kopen voor het geld; de koopkracht. Als de prijzen stijgen, kun je minder kopen van eenzelfde hoeveelheid geld. Dan daalt de interne waarde.

Slide 15 - Tekstslide

Externe waarde
Staat voor de koopkracht in het buitenland.

Hoeveelheid goederen en diensten die je met je geld kunt kopen in het buitenland. Dit hangt af van de wisselkoers.

Slide 16 - Tekstslide

Wisselkoersen
Ontstaan door vraag en aanbod 
bij flexibele (veranderende) wisselkoersen:
Appreciatie = stijging wisselkoers
Depreciatie = daling wisselkoers 

Slide 17 - Tekstslide

Begrippen wisselkoers
  • Naast zwevende wisselkoersen ook vaste wisselkoersen.
  • Valuta aan elkaar gekoppeld in een vaste verhouding.
  • Bv. China had yuan gekoppeld aan de dollar (overheid verplicht zich in te wisselen tegen vaste verhouding)

Slide 18 - Tekstslide

Wet van Gresham
Wet van Gresham:”Bad money drives out good money”. Munten met hoge intrinsieke waarde 
worden bewaard en alleen munten 
met lage intrinsieke waarde worden 
uitgegeven. 
“Bad money” blijft dus in omloop, “good money” verdwijnt.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld(en) van giraal geld is / zijn:
A
pinpas
B
betaalrekening
C
spaarrekening
D
creditcard

Slide 20 - Quizvraag

Als ik geld overmaak van mijn betaalrekening naar mijn spaarrekening, zal de totale (maatschappelijke) geldhoeveelheid ...
A
afnemen
B
toenemen
C
niet veranderen
D
alleen van samenstelling veranderen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is directe ruil?
A
Spullen omruilen voor spullen
B
Spullen omruilen voor geld
C
Spullen weggeven

Slide 22 - Quizvraag

Indirecte ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 23 - Quizvraag

Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn.
Welke van deze geldfuncties herken je in het volgende geval?

Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon
€ 20 goedkoper is dan bij Bol.com.

A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 24 - Quizvraag

Geld is een ruilmiddel wanneer ...
A
je iets koopt
B
je geld in je spaarpot doet
C
een rekensom maakt
D
geld wit wast

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 26 - Quizvraag

De Wet van Gresham zegt
A
dat het 'goede' geld uit omloop verdwijnt
B
dat het 'slechte' geld uit omloop verdwijnt
C
dat de intrinsieke waarde van geld daalt
D
dat de extrinsieke waarde van geld daalt

Slide 27 - Quizvraag

De intrinsieke waarde van een bankbiljet is
A
de koopkracht van het biljet
B
de waarde die op het biljet staat
C
de waarde van het materiaal (papier plus drukkosten)
D
de waarde van het goud bij ECB als dekking

Slide 28 - Quizvraag

Door inflatie daalt/stijgt de interne waarde
A
daalt
B
stijgt

Slide 29 - Quizvraag

Bij een vaste wisselkoers kan de externe waarde niet zomaar veranderen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Leerdoel
Je kunt de verschillende functies van geld binnen verschillende contexten uitleggen en de verschillende waarden van geld toelichten.

Slide 31 - Tekstslide


Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Slide 33 - Video