werkwoordspelling v.t

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Werkwoord

spelling 

(VT)

Welk woord heb je nodig voor de verleden tijd van een werkwoord?

Werkwoord verleden tijd

smeren                                                                       

stam: smer   ('r' zit niet in TaXi KoFSCHiP)

ik: smeerde

jij: smeerde

hij/zij/het: smeerde

wij/jullie/zij: smeerden

Nog een werkwoord

douchen

stam: douch ('h' zit wel in TaXi KoFSCHiP)

ik: douchte

jij: douchte

hij/zij/het: douchte

wij/jullie/zij: douchten

Maak zelf zo'n rijtje met: 'appen'

Nu nog een keer met:
'beantwoorden'

En woorden die van klank veranderen?

Schrijf deze zoals je ze hoort

Slapen

ik sliep

jij sliep

hij/zij/het sliep

wij/jullie/zij sliepen

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos

1. grenste
2. grensten
3. grensde
4. grensden

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish

1. haalde
2. haalden
3. haalte
4. haalten

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap

1. dode
2. doden
3. doodde
4. doodden

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk

1. lifte
2. liften
3. liftte
4. liftten

Wat is de PV?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'

1. stond
2. de fiets
3. broer
4. schuur

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot

1. leide
2. leiden
3. leidde
4. leidden

Welke regel hoort erbij?

Ik VIND chocolade erg lekker

1. stam
2. stam + t
3. hele werkwoord

Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?

Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?

1. Bij de tegenwoordige tijd
2. Bij alle persoonsvormen.
3. Bij de verleden tijd
4. Bij elk werkwoord

Ik-vorm + de

Ik-vorm + te

Sterk ww

wuiven

verbazen

relaxen

graven

slapen

zetten

zitten

verven