Reclamemakers maken een product voor een doelgroep.
De doelgroep bestaat uit mensen van wie de reclamemakers willen en verwachten dat ze het product gaan kopen.
Slide 4 - Tekstslide
§ 3 Persona
Doelgroepen verschillen van elkaar.
Zo is de doelgroep voor een poppenhuis niet gelijk aan de doelgroep voor een smartphone.
Om het product zo goed mogelijk te verkopen, onderzoeken de reclamemakers hoe hun doelgroep er precies uitziet.
Dat doen ze door uit te gaan van de gemiddelde persoon in de doelgroep. Dat is de ideale klant. Zo’n persoon, die dus niet echt bestaat, heet een persona.
Slide 5 - Tekstslide
§ 3 Persona
De reclamemakers beschrijven deze persona zo uitgebreid mogelijk.
Denk aan: leeftijd, geslacht, hoe iemand woont, wat voor werk iemand doet, hobby’s en interesses.
Zo zorgen de reclamemakers dat ze een reclame kunnen maken die goed aansluit bij de doelgroep, zodat de doelgroep het product gaat kopen.
Slide 6 - Tekstslide
§ 3 Persona
doelgroep:
persona:
Slide 7 - Tekstslide
§ 3 Persona
doelgroep:
persona:
Slide 8 - Tekstslide
§ 3 Persona
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht 1
Sneakers
Bekijk de afbeelding. Je ziet drie persona’s bij het product sneakers. In de tabel staan de kenmerken uit de afbeelding al ingevuld.
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht
Sneakers
Slide 11 - Tekstslide
Opdracht 1
Vraag
1. Bij welke persona passen de volgende kenmerken het best? Vul de kenmerken in achter de persona’s.
Kind:
Twintiger:
Senior:
De kenmerken mogen meer dan één keer ingevuld worden. Kies uit:
buitenspelen – eenvoudig aan te trekken – eigen budget – heeft een smartphone – joggingbroek – leest de krant – longboard – modebewust – superhelden – zuinig.
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht 1
Vraag
1. Bij welke persona passen de volgende kenmerken het best? Vul de kenmerken in achter de persona’s.
Beschrijving van de personages:
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht 1
Antwoord
1. Kind: eenvoudig aan te trekken, buiten spelen, superhelden
Twintiger: longboard, joggingbroek, eigen budget, heeft een smartphone, modebewust
Senior: zuinig, eigen budget, heeft een smartphone, leest de krant
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 1
Vraag
2. Welk(e) kenmerk(en) passen volgens jou maar bij één persona? Leg je antwoord uit.