directe en indirecte kosten

De omzet van een bedrijf is
A
De winst die het bedrijf maakt
B
Alle inkomsten van het bedrijf
C
De kosten die het bedrijf maakt
D
De inkomsten min de kosten
1 / 27
volgende
Slide 1: Quizvraag
DierverzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

De omzet van een bedrijf is
A
De winst die het bedrijf maakt
B
Alle inkomsten van het bedrijf
C
De kosten die het bedrijf maakt
D
De inkomsten min de kosten

Slide 1 - Quizvraag

De afzet van het bedrijf is
A
Het geld dat zij voor de producten vragen
B
Het aantal producten dat zij over houden
C
Het aantal producten dat zij weg moeten gooien
D
Het aantal producten dat zij verkopen

Slide 2 - Quizvraag

Bij een break even omzet
A
Maak je geen winst en ook geen verlies
B
Maak je verlies
C
Heb je alle totale kosten terug verdiend
D
Maak je winst

Slide 3 - Quizvraag

Als de variabele kosten gelijk mee stijgen met de omzet zijn ze:
A
Proportioneel
B
Degressief
C
Progressief
D
uuuuuuhh

Slide 4 - Quizvraag

Als de variabele kosten harder stijgen dan de omzet zijn ze:
A
Proportioneel
B
Degressief
C
Progressief
D
uuuuuuhh

Slide 5 - Quizvraag

Als de variabele kosten minder stijgen dan de omzet zijn ze:
A
Proportioneel
B
Degressief
C
Progressief
D
uuuuuuhh

Slide 6 - Quizvraag

Als de kosten niet stijgen bij de een stijgende omzet zijn het:
A
niet proportioneel variabele kosten
B
constante kosten
C
vaste kosten
D
uuuuuuhh

Slide 7 - Quizvraag

Herhaling
  • Break-even omzet: De omzet (€) waarbij de omzet gelijk is aan de totale kosten
  • Break-even afzet: De afzet (stuks) waarbij de omzet gelijk is aan de totale kosten
  • Je resultaat is €0, dus geen winst of verlies.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht
Lees blz. 60 van het theorieboek
Maak opdracht 4.14 uit het werkboek en de opdrachten 7 t/m 10 uit het werkboek

Slide 9 - Tekstslide

Uitwerking
1. De break-evenafzet = Constante kosten/(prijs - variabele kosten)
 = 69.600/(210 - 150) =
69.600/60 = 1.160 fietsen.
2. De break-evenomzet = afzet x verkoopprijs = 1.160 x 210 = 
€ 243.600,00.

Slide 10 - Tekstslide

Uitwerking
omzet = 1.160 x 210 =                     € 243.600,00 
 inkoopwaarde = 1.160 x 150 =   € 174.000,00   -
 brutowinst                                        € 69.600,00 
overige kosten                                 € 69.600,00     -
resultaat                                                 0 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Verkoopprijs
Van kostprijs naar commerciele verkoopprijs

Slide 13 - Tekstslide

Kostprijs bepalen:
Je begint met het bepalen van de Inkoopprijs. 

Dit is  de inkoopwaarde van de producten die je aan de klant wilt verkopen. 
(Het gaat hierbij om de inkoopprijs, zonder de BTW)

Slide 14 - Tekstslide

Opslag
Daarna bepaal je met welk percentage je de inkooprijs moet verhogen om de vaste lasten (zoals huur, lonen van medewerkers, gas, water, licht ,verpakking, verkoopkosten en natuurlijk de winst van de ondernemer), moet verhogen.

Slide 15 - Tekstslide

Opslag
Vaak hoor je hiervoor, dat de inkoopprijs x 2,5 gedaan wordt, maar dat kan afhankelijk van de werkelijke vaste kosten hoger of lager zijn.

Daarnaast speelt bijvoorbeeld bij diervoer ook een hoger bedrag aan derving een rol.

Slide 16 - Tekstslide

Verkoopprijs
De verkoopprijs, is de optelsom, van de kostprijs, de opslag voor verkoopkosten en de winstopslag

Slide 17 - Tekstslide

Consumentenprijs
De uiteindelijke verkooprijs verhoog je nog met BTW. Dit noemen we de consumentenprijs, omdat consumenten (particulieren) de BTW niet terug kunnen vragen bij de BTW aangifte en bedrijven die producten voor het bedrijf inkopen wel. Bedrijven moeten de BTW uiteraard wel eerst betalen

Slide 18 - Tekstslide

samengevat
kostprijs
+ verkoopkosten
+ winstopslag
 verkoopprijs
+ btw
 Consumentenprijs

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
Lees in het theorieboek hoofdstuk 4.5 (blz 62 en 63)
Maak  de opdrachten  4.34 en 4.43 uit het werkboek 


Slide 20 - Tekstslide

De commerciële verkoopprijs
De commerciële verkoopprijs, bereken je in ieder geval door de bovenstaande methode toe te passen, maar je neemt nog wel een aantal extra zaken mee bij het bepalen van de uiteindelijke verkoopprijs:
 

Slide 21 - Tekstslide

De commerciële verkoopprijs
Kijk naar het segment waarin de winkel zich bevind:
• In een hoog segment zijn klanten bereid om meer te betalen voor de producten die zij kopen. Geeft de ondernemer extra ruimte om meer aandacht aan de kwaliteit te schenken en daarvoor een hogere verkoopprijs te vragen.
• In een laag of middensegment is hier geen of weinig ruimte voor.

Slide 22 - Tekstslide

De commerciële verkoopprijs 
  • Wat kost een vergelijkbaar product bij een andere leverancier (klanten zullen hier in principe vaak naar kijken, zeker nu dat via internet vaak erg gemakkelijk kan)! 
  • Wat wil de klant voor jouw product betalen? We noemen dit prijs-kwaliteitverhouding.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht
Lees de blz 70 en 71 uit het theorieboek
Maak de vragen 5.1, 5.2, 5.3 en 5.4 uit het werkboek

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video