Bijvoeglijke naamwoorden oefenen (A2 TC thema 1)
1 / 11
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Informatie over een ding of mens
bijv. over een huis, een vriend:
groot, klein, dik, blauw, mooi, aardig
(hout)
Ik heb een .......... kast.
Ik heb een .......... kast.
Slide 2 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(dik)
Mijn zus is zwanger. Zij heeft een .......... buik.
Mijn zus is zwanger. Zij heeft een .......... buik.
Slide 3 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(grijs)
De ...........olifant
De ...........olifant
Slide 4 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(groot - klein)
Ik zie een .........en een .........hond.
Ik zie een .........en een .........hond.
Slide 5 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(zwaar)
Een ............. steen.
Een ............. steen.
Slide 6 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(ziek)
Een ............ man
Een ............ man
Slide 7 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(lekker)
Het .............. ijsje
Het .............. ijsje
Slide 8 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(mooi)
Een .............. huis
Een .............. huis
Slide 9 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(vies)
De ............ schoenen
De ............ schoenen
Slide 10 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
(lief)
De ................ hond en een ............ poesje
De ................ hond en een ............ poesje
Slide 11 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
