vendredi 18 oct

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Répondre = antwoorden / Passé Composé
J’ai répondu = Ik heb geantwoord
Tu as répondu =Jij hebt geantwoord
Il a / Elle a répondu = Hij heeft geantwoord / Zij heeft geantwoord
On a répondu = We hebben geantwoord (spreektaal)
Nous avons répondu = Wij hebben geantwoord
Vous avez répondu = Jullie hebben geantwoord
Ils ont / Elles ont répondu = Zij hebben/ Zij hebben geantwoord


Slide 2 - Tekstslide

Nous ..... (vendre, présent) la maison.
A
vendons
B
vendez
C
vendent
D
vendont

Slide 3 - Quizvraag

Elles......... (attendre, présent) le train.
A
attendont
B
attendrent
C
attend
D
attendent

Slide 4 - Quizvraag

Tu ..... (rendre, présent) tes devoirs.
A
rend
B
rends
C
rende
D
rendons

Slide 5 - Quizvraag

ik hoor =
A
je entends
B
je entend
C
j'entend
D
j'entends

Slide 6 - Quizvraag

Ils ....... (perdre, passé composé) le match.
A
ont perdré
B
sont perdu
C
ont perdu
D
ont perdé

Slide 7 - Quizvraag

Vous ......... (répondre, passé composé) très vite.
A
avez répondu
B
avons répondu
C
êtes répondu
D
avez repondu

Slide 8 - Quizvraag

U verkoopt =

Slide 9 - Open vraag

Men verliest =

Slide 10 - Open vraag

Hij heeft gewacht =

Slide 11 - Open vraag

Wij hebben gehoord =

Slide 12 - Open vraag

Tekst

Slide 13 - Tekstslide

Tekst

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Il est (groot)
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 19 - Quizvraag

Let op! Onregelmatige vormen (herhaling)

Slide 20 - Tekstslide

Extra!Let op een klinkerbotsing!
Nouveau wordt nouvel --> un nouvel ami

Beau wordt bel ---> un bel hôtel


Slide 21 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles

Slide 22 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal:
La voiture est très (oud) _____________

Slide 24 - Open vraag

Kies de juiste vorm:
La ceinture est (blauw)
A
bleu
B
bleus
C
bleue
D
bleues

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Les voitures sont (groen)
A
vertes
B
verte
C
vert
D
verts

Slide 26 - Quizvraag

Sommige woorden zijn onregelmatig!!

Slide 27 - Tekstslide

Cette fille est ______________ (italien/italienne/ italiens/italiennes)
A
italien
B
italienne
C
italiens
D
italiennes

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Enkele voorbeelden

Slide 32 - Tekstslide