1. Pas als de bel gaat, is de les voorbij;
2. De kapstok voor de jas is je kluis;
3. De lokalen laten we netjes achter voor elkaar;
4. Eten is lekker in de pauze. Tijdens de les alleen water drinken;
5. Hangen doen we buiten de gangen. Dus les in het lokaal of chillen in de aula;
6. Je telefoon zit in de telefoontas.