Vul het bijvoeglijk naamwoord in (denk aan de plaats en vorm)
1) C'est une grande fille (grand)
2) Tu as un .......... jean noir (noir)
3) J'aime ce vieille maison (= vrl. ev.)
4) Il est un beau garçon ....... (beau)
Klaar? Fais exercice 16ABCDE + 17ABC. Houd je schrift open voor controle