Belastingen en aangifte

Vaktaal
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vaktaal

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Welke termen/begrippen die te maken hebben met de belastingdienst ken je?

Slide 3 - Open vraag

Meer weten? www.belastingles.nl  Doe de quiz

Slide 4 - Tekstslide

Woordenlijst Vaktaalwoorden Belastingdienst 
Aangiftebelasting: Belasting waarbij de belastingplichtige zelf de verschuldigde belasting berekent en betaalt, zoals btw en loonbelasting.
Aanmerkelijk belang: Bezit van ten minste 5% van de aandelen, opties of winstbewijzen in een vennootschap (belast in box 2).
Aanslag: Officiële kennisgeving van de belastingdienst met daarin het te betalen bedrag aan belasting.
Aanslagjaar: Het jaar waarin de belastingaanslag wordt opgelegd.
Afschrijving: Het boekhoudkundig verwerken van waardevermindering van bedrijfsmiddelen over de gebruiksduur.
Belastbaar inkomen: Het inkomen waarover belasting moet worden betaald na aftrek van bepaalde posten.
Belastingjaar: Het jaar waarover belasting wordt geheven.
Belastingschijf: Deel van het inkomen dat tegen een bepaald tarief wordt belast.
Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR): Fiscale regeling die de overdracht van een onderneming aan de volgende generatie vergemakkelijkt.
Box 1: Belastingbox voor inkomen uit werk en woning (progressief belastingtarief).
Box 2: Belastingbox voor inkomen uit aanmerkelijk belang (vast tarief).
Box 3: Belastingbox voor inkomen uit sparen en beleggen (vermogensrendementsheffing).
Btw (Belasting toegevoegde waarde): Omzetbelasting die wordt geheven op de waarde die aan producten of diensten wordt toegevoegd.
C
Conserverende aanslag: Belastingaanslag waarbij uitstel van betaling wordt verleend onder bepaalde voorwaarden.
D
Deelnemingsvrijstelling: Vrijstelling van vennootschapsbelasting voor dividenden en vermogenswinsten op deelnemingen.

Slide 5 - Tekstslide

Casus 1: Starter op de arbeidsmarkt
Robin (22) heeft net zijn MBO-4 opleiding afgerond en is begonnen met werken. Hij verdient €2.200 bruto per maand. Hij woont nog thuis, maar wil sparen voor een koopwoning. Hij heeft €8.000 spaargeld. Zijn werkgever biedt een pensioenregeling aan waar hij aan kan deelnemen.
Opdracht: Welke belastingtermen zijn relevant voor Robin?


Slide 6 - Tekstslide

1. Loonheffing - Dit is wat Robin's werkgever inhoudt op zijn bruto salaris van €2.200 per maand. Het omvat zowel loonbelasting als premies volksverzekeringen.
2. Box 1 - Robin's inkomen uit werk valt in box 1 (inkomen uit werk en woning).
3. Belastbaar inkomen - Het deel van Robin's inkomen waarover hij daadwerkelijk belasting betaalt na aftrek van bepaalde posten.
4. Heffingskortingen - Kortingen op de te betalen belasting waar Robin recht op kan hebben, zoals de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5. Jaaropgaaf - Het jaarlijkse overzicht dat Robin van zijn werkgever krijgt met informatie over zijn loon en ingehouden loonheffing.
6. Box 3 - Robin's spaargeld van €8.000 valt onder box 3 (inkomen uit sparen en beleggen).
7. Heffingsvrij vermogen - Als Robin's spaargeld onder de drempel van het heffingsvrij vermogen blijft, hoeft hij hierover geen belasting te betalen in box 3.
8. Pensioenpremie - De premie die Robin kan betalen voor de pensioenregeling van zijn werkgever. Deze is onder voorwaarden aftrekbaar van zijn belastbaar inkomen in box 1.
9. Marginaal tarief - Het belastingpercentage dat Robin betaalt over elke extra verdiende euro, relevant voor het berekenen van het netto-effect van extra inkomsten of aftrekposten.
10. Eigenwoningforfait - Als Robin een woning koopt, krijgt hij te maken met dit fictieve inkomen dat bij zijn belastbaar inkomen wordt geteld.
11. Renteaftrek - Als Robin een hypotheek afsluit voor een koopwoning, kan hij mogelijk de hypotheekrente aftrekken van zijn belastbaar inkomen.


Casus 1: Starter op de arbeidsmarkt
Robin (22) heeft net zijn MBO-4 opleiding afgerond en is begonnen met werken. Hij verdient €2.200 bruto per maand. Hij woont nog thuis, maar wil sparen voor een koopwoning. Hij heeft €8.000 spaargeld. Zijn werkgever biedt een pensioenregeling aan waar hij aan kan deelnemen.
Opdracht: Welke belastingtermen zijn relevant voor Robin?


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Klaar 


- Maken in NUNederlands 
 kopje Woordenschat – Vaktaalwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Belastingen
- Miljoenennata
- Soorten belastingen
- Hoe het belastingstelsel werkt met box 1, 2 & 3.
- voorbereiding op jouw belastingaangifte 

Slide 10 - Tekstslide

Inkomsten overheid

Slide 11 - Tekstslide

Uitgaven overheid

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

soorten belastingen
2 principes:
  1. Profijtbeginsel: Het profijtbeginsel houdt in dat naarmate men meer          profijt heeft van een bepaalde overheidsvoorziening, men er ook meer voor moet betalen. 
  2. Draagkrachtbeginsel:  De sterkste schouders kunnen de zwaarste last dragen. Dus hoe hoger het inkomen, hoe meer belasting men procentueel moet betalen.
 


Slide 14 - Tekstslide

Wie draagt belasting af?
  • Directe belasting:  Belastingen die door de belastingplichtige zelf worden afgedragen (dit kunnen particulieren maar ook bedrijven zijn) bv. inkomstenbelasting
  • Indirecte belasting: Een ander draagt de belastingen af aan de Belastingdienst. Bv. Omzetbelasting (BTW)

Slide 15 - Tekstslide

Zelf belastingaangifte inkomstenbelasting doen:


Vanaf 1 maart tot 1 mei

Slide 16 - Tekstslide

Verdeling inkomstenbelasting
Box 1: Directe inkomsten 
36,93% tot €73.000, over het inkomen boven €73.000,- betaal je 49,5%.

Iedereen die in Nederland woont en werkt heeft recht op heffingskorting:

Box 2: "Aanmerkelijk belang" 
19% vennootsschapsbelasting, daarna nog 27% winstbelasting bij uitkering
Eigen b.v. - Dividend & aandelen 

Box 3: Sparen en beleggen - 
6,17%, maar vrijstelling tot 57.000

Slide 17 - Tekstslide

Algemene heffingskorting

Tabel algemene heffingskorting 2024 (nog niet de AOW-leeftijd)

  • Belastbaar inkomen uit werk tot € 24.813 € 3.362
  • vanaf € 24.813 tot € 75.518 € 3.362 - 6,63 % x (belastbaar inkomen uit werk en woning - € 24.812)
  • vanaf € 75.518 € 0


Slide 18 - Tekstslide

Arbeidskoring
Tabel arbeidskorting 2024 (nog niet de AOW-leeftijd)
  • Arbeidsinkomen Arbeidskorting tot € 11.491 8,425% x arbeidsinkomen
  • vanaf € 11.491 tot € 24.821 € 968 + 31,433% x (arbeidsinkomen - € 11.490)
  • vanaf € 24.821 tot € 39.958 € 5.158 + 2,471% x (arbeidsinkomen - € 24.820)
  • vanaf € 39.958 tot € 124.935 € 5.532 - 6,510% x (arbeidsinkomen - € 39.957)
  • vanaf € 124.935 € 0

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Opdracht
Maak 2 inspanningsformulieren:

- Consument
     - Zorgverzekeringen & toeslagen
     - Huis kopen
     - Kritisch consumeren & CO2-voetafdruk
     - Schulden

- Arbeid
     - CAO
     - Arbeidsomstandigheden
     - Belasting en aangifte

Slide 21 - Tekstslide